ECLI:NL:HR:2015:524

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
14/01524
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over alimentatie en terugbetalingsverplichting na lagere vaststelling in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie en de terugbetalingsverplichting na een lagere vaststelling van alimentatie in hoger beroep. De zaak betreft een verzoekster, de vrouw, die in cassatie ging tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De man, de verweerder in cassatie, heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat de vrouw en de man in een geschil verwikkeld zijn over de hoogte van de alimentatie en de gevolgen van een lagere vaststelling daarvan.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de vrouw en bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van alimentatieverplichtingen en de terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit eerdere lagere vaststellingen in hoger beroep.

Uitspraak

6 maart 2015
Eerste Kamer
14/01524
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. den Hoed.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 195516/FA RK 12-2932 van de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2013;
b. de beschikkingen in de zaak 200.124.950/01 van het gerechtshof Amsterdam van 19 november 2013, 24 december 2013 en de herstelbeschikking van 22 april 2014.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van 24 december 2013 van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld.
De man heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-GeneraalF.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het principaal en van het incidenteel cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 6 februari 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
6 maart 2015.