ECLI:NL:HR:2015:511

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
14/00913
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde diefstal door twee of meer verenigde personen met gebruik van valse sleutels

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 september 2012 heeft de verdachte, samen met een ander, een geldbedrag van 1998 euro weggenomen van een slachtoffer door gebruik te maken van een valse sleutel. De verdachte heeft met een bankpas en bijbehorende pincode onrechtmatig geld gepind, wat leidde tot de veroordeling door het Hof voor diefstal door twee of meer verenigde personen, met gebruik van valse sleutels. Het Hof heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat het belang van de verdachte bij het cassatieberoep niet evident is, vooral omdat de schriftuur niet de vereiste toelichting bevatte over het belang bij het cassatieberoep en de noodzaak tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij ook het eerste middel van de verdachte niet ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in cassatie wordt behandeld. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 3 maart 2015, en de beslissing is genomen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

3 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/00913
AGE/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 februari 2014, nummer 22/000793-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het tweede middel klaagt dat het Hof ten onrechte bewezen heeft geacht dat de diefstal door twee of meer verenigde personen is gepleegd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 10 september 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1998,00 Euro, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door met een bankpas en bijhorende pincode tot het gebruik waartoe hij, verdachte, niet gerechtigd was, met één betaalautomaat één geldbedrag te pinnen, ten gevolge waarvan genoemd geldbedrag van de rekening van voornoemde [betrokkene 1] werd afgeschreven."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 zijn weergegeven.
2.2.3.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels."
2.2.4.
Het Hof heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. Het Hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2014; waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen."
2.3.
Art. 311 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
(...)
4° diefstal door twee of meer verenigde personen;
5° diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum;
(...)"
2.4.
Behalve dat de diefstal is begaan door twee of meer verenigde personen in de zin van art. 311, eerste lid onder 4°, Sr is in de onderhavige zaak blijkens de bewijsvoering de diefstal door de verdachte gepleegd onder een van de strafverzwarende omstandigheden als genoemd in voormelde bepaling onder 5°. In het licht daarvan en gelet op de wettelijke strafmaxima en in aanmerking genomen voorts de door het Hof opgelegde straffen en de motivering daarvan, is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov.2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof met het oog op een nieuwe behandeling.
2.5.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ook het eerste middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt, zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 maart 2015.