Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
6 januari 2015.
Hoge Raad
Op 6 januari 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. De zaak betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 november 2012, nummer 20/001600-12. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat in strijd was met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van middelen van cassatie en de gevolgen van het niet naleven van deze procedurele vereisten. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart en werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.