In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende onteigening. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 2 juli 2014 was gewezen. De zaak betreft de noodzaak en urgentie van de gevorderde onteigening door de Gemeente Oosterhout. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank van 19 februari 2014 en 2 juli 2014, die aan het arrest zijn gehecht.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de eisers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de eisers klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de Gemeente begroot op nihil.
Deze uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de noodzaak voor eisers om voldoende belang aan te tonen bij hun beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.