ECLI:NL:HR:2015:43

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2015
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
14/04346
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigening en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende onteigening. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 2 juli 2014 was gewezen. De zaak betreft de noodzaak en urgentie van de gevorderde onteigening door de Gemeente Oosterhout. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank van 19 februari 2014 en 2 juli 2014, die aan het arrest zijn gehecht.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de eisers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de eisers klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de Gemeente begroot op nihil.

Deze uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de noodzaak voor eisers om voldoende belang aan te tonen bij hun beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

9 januari 2015
Eerste Kamer
nr. 14/04346
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
de GEMEENTE OOSTERHOUT,
zetelende te Oosterhout,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/02/275959/HA ZA 14-50 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 februari 2014 en 2 juli 2014.
De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank van 2 juli 2014 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen de Gemeente is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijk verklaring op de voet van artikel 80a RO.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 21 november 2014 op dat standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-10).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgsproken door de raadsheer G. de Groot op
9 januari 2015.