Op 9 januari 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden in een prejudiciële beslissing de vraag beantwoord of artikel 39 lid 1 van de Faillissementswet (Fw) ook van toepassing is op de huur van roerende zaken. De zaak betreft Doka Nederland B.V. die een huurovereenkomst had met de failliete besloten vennootschap [A] B.V. voor de verhuur van bekistingsmaterialen. Na de faillietverklaring van [A] op 22 januari 2013, heeft de curator de huurovereenkomst niet opgezegd, maar wel de gehuurde materialen laten verwijderen om schade te voorkomen. Doka vorderde een verklaring voor recht dat haar huurvorderingen als boedelvorderingen moeten worden aangemerkt, en stelde dat artikel 39 Fw ook van toepassing is op roerende zaken.
De Hoge Raad overwoog dat de tekst van artikel 39 lid 1 Fw geen onderscheid maakt tussen onroerende en roerende zaken, en dat de ratio van de wetgeving ook van toepassing is op roerende zaken. De Hoge Raad bevestigde dat de huurprijs vanaf de dag van faillietverklaring boedelschuld is, en dat zowel de curator als de verhuurder de huur tussentijds kunnen beëindigen. De beslissing werd genomen na consultatie van de partijen en de Hoge Raad concludeerde dat de prejudiciële vraag bevestigend moest worden beantwoord.
De kosten van de procedure werden begroot op nihil aan de zijde van Doka en op € 1.800,-- aan de zijde van de curator. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president E.J. Numann en raadsheren in het openbaar.