Uitspraak
gevestigd te Gouda,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Intrahof Gouda B.V. tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de beëindiging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte, waarbij de verhuurder, Intrahof, zich beroept op dringend eigen gebruik. De relevante artikelen zijn artikel 7:296 lid 1 en lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking hebben op de beëindiging van huurovereenkomsten en de belangenafweging die daarbij gemaakt moet worden.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die door Intrahof in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de datum waarop de huurovereenkomst eindigt vastgesteld op 1 juni 2015, en bepaald dat Intrahof het gehuurde uiterlijk op die datum dient te ontruimen.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van de belangenafweging in huurzaken, vooral wanneer het gaat om de vraag of een huurder erop mocht vertrouwen dat hij het gehuurde uiteindelijk zou kunnen kopen. De advocaat-generaal had eerder geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.