ECLI:NL:HR:2015:400

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
14/02552
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst bedrijfsruimte wegens dringend eigen gebruik en belangenafweging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Intrahof Gouda B.V. tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de beëindiging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte, waarbij de verhuurder, Intrahof, zich beroept op dringend eigen gebruik. De relevante artikelen zijn artikel 7:296 lid 1 en lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking hebben op de beëindiging van huurovereenkomsten en de belangenafweging die daarbij gemaakt moet worden.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die door Intrahof in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de datum waarop de huurovereenkomst eindigt vastgesteld op 1 juni 2015, en bepaald dat Intrahof het gehuurde uiterlijk op die datum dient te ontruimen.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van de belangenafweging in huurzaken, vooral wanneer het gaat om de vraag of een huurder erop mocht vertrouwen dat hij het gehuurde uiteindelijk zou kunnen kopen. De advocaat-generaal had eerder geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.

Uitspraak

20 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/02552
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
INTRAHOF GOUDA B.V.,
gevestigd te Gouda,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.A. Fruytier,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Intrahof en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 237753/12-2106 van de kantonrechter te Middelburg, rechtbank Zeeland-West-Brabant, van 14 januari 2013;
b. het arrest in de zaak HD 200.125.747/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Intrahof beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor Intrahof toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met bepaling van de beëindigings- en ontruimingsdatum van de huurovereenkomst.
De advocaat van Intrahof heeft bij brief van 30 januari 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de datum waarop het hof het einde van de huurovereenkomst heeft bepaald, is verstreken, zal de Hoge Raad een nieuwe datum bepalen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat de huurovereenkomst met betrekking tot het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] op 1 juni 2015 eindigt en dat Intrahof uiterlijk op die datum het gehuurde dient te ontruimen;
veroordeelt Intrahof in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
20 februari 2015.