Uitspraak
allen wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een vordering tot ontruiming van een gekraakt pand. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin de vordering tot ontruiming was behandeld. De eisers stelden dat de vordering tot ontruiming in strijd was met de eisen van artikel 407 Rv en dat de krakers zich op verjaring konden beroepen, zoals geregeld in de artikelen 3:314 lid 1 en 3:306 BW. Tevens werd de vraag opgeworpen of er sprake was van misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de eisers in het middel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 lid 1 RO, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eisers verworpen en hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster, De Principaal B.V., op nihil zijn begroot.
Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion en M.V. Polak, waarbij M.V. Polak de uitspraak in het openbaar heeft uitgesproken.