ECLI:NL:HR:2015:399

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
14/01473
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een gekraakt pand en de vraag van verjaring en misbruik van recht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een vordering tot ontruiming van een gekraakt pand. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin de vordering tot ontruiming was behandeld. De eisers stelden dat de vordering tot ontruiming in strijd was met de eisen van artikel 407 Rv en dat de krakers zich op verjaring konden beroepen, zoals geregeld in de artikelen 3:314 lid 1 en 3:306 BW. Tevens werd de vraag opgeworpen of er sprake was van misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de eisers in het middel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 lid 1 RO, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eisers verworpen en hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster, De Principaal B.V., op nihil zijn begroot.

Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion en M.V. Polak, waarbij M.V. Polak de uitspraak in het openbaar heeft uitgesproken.

Uitspraak

20 februari 2015
Eerste Kamer
nr. 14/01473
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
allen wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
DE PRINCIPAAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en De Principaal.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 512918/HA ZA 12-356 van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2012 en 5 december 2012;
b. het arrest in de zaak 200.120.823/01 SKG van het gerechtshof Amsterdam van 7 januari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen De Principaal is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Principaal begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
20 februari 2015.