Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
22 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 5 november 2014 werd gewezen. Het hof had in deze strafzaak, genummerd 21/005272-13, een beslissing genomen die de verdachte niet beviel. De verdachte werd vertegenwoordigd door mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening was dat het cassatieberoep niet gegrond was.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van oordeel was dat de zaak niet voldoende juridische vragen opriep die een nadere behandeling vereisten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 22 december 2015 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De waarnemend griffier J.D.M. Hart was ook aanwezig bij deze uitspraak.