ECLI:NL:HR:2015:3705

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/05443
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en de afweging van noodzakelijke verdediging in een mishandelingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1985, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor mishandeling van zijn echtgenote. De feiten van de zaak dateren van 8 september 2012, toen de verdachte en zijn echtgenote ruzie kregen over een mobiele telefoon. Tijdens deze ruzie beet de echtgenote de verdachte in zijn hand, waarna de verdachte haar een knietje gaf. Het Hof had het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat er volgens het Hof geen sprake was van een noodzakelijke verdediging in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof en verwierp het beroep.

Uitspraak

22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/05443
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2014, nummer 20/004014-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 8 september 2012, in de gemeente Venlo, opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [betrokkene], een knietje heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. de op 14 september 2012 gedane aangifte van [betrokkene], voor zover inhoudende:
Ik woon aan de [a-straat 1] te Blerick, gemeente Venlo.
Op 8 september 2012, omstreeks 19.30 uur, was ik in de woning met mijn man, [verdachte]. We kregen ruzie om een telefoon. [verdachte] vroeg waar deze telefoon was. Toen ik zei dat hij de telefoon niet kreeg, pakte hij mijn zwarte IPhone van het aanrecht. Hij zei tegen mij dat ik deze nu niet meer terug kreeg. Hij pakte mij met zijn linker onderarm om mijn nek. Ik probeerde de telefoon uit zijn hand weg te pakken maar dat lukte niet. Ik heb [verdachte] in zijn rechterhand gebeten waardoor ik de telefoon uit zijn hand kon wegnemen. Hij liet mij los. Hij schopte mij. Ik had pijn. Ik had een blauwe plek op mijn bovenbeen. Intussen kan ik niet meer gewoon lopen. Bij iedere stap die ik zet voel ik hevige pijn in mijn been.
2. De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 8 september 2012 had ik de gsm van [betrokkene] in mijn hand en [betrokkene] probeerde de telefoon bij mij af te pakken. Omdat dit niet ging beet [betrokkene] in mijn hand. Dit deed ontzettend pijn. Mijn reactie hierop was dat ik van de pijn af wilde. Om dat te bereiken heb ik [betrokkene] toen een klein knietje gegeven tegen de zijkant van haar rechterbovenbeen.
3. Het relaas van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende:
als relaas van voornoemde verbalisanten:
Op 9 september 2012 te 22.21 uur ontvingen wij van de meldkamer de melding om te gaan naar de [a-straat 1] te Venlo. Betrokkene [betrokkene] deelde ons mede een relatie te hebben gehad met [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]. Deze [betrokkene] verklaart (zo begrijpt het hof het relaas van de verbalisanten) dat [verdachte] haar heeft geschopt waardoor [betrokkene] een blauwe plek op haar bovenbeen heeft opgelopen. [betrokkene] heeft ons deze blauwe plek laten zien. Wij, verbalisanten, zagen dat er een blauwe plek op het bovenbeen van [betrokkene] zichtbaar was."
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Mijn cliënt is in de woning van [betrokkene] geweest en heeft daar een discussie gehad over een telefoon. Nadat tussen cliënt en [betrokkene] daarover ruzie was ontstaan, probeerde [betrokkene] deze telefoon van hem af te pakken. Toen dat niet lukte beet zij in de hand van cliënt. Cliënt probeerde zich toen los te rukken en toen dat niet lukte gaf hij haar een knietje tegen haar bovenbeen. Hij heeft haar niet geschopt. Dit blijkt ook niet uit het relaas van de verbalisant. Daarvoor is geen bewijs. De geconstateerde blauwe plek van [betrokkene] kan zijn ontstaan door het geven van dat knietje.
Ik acht de verklaring van cliënt een geloofwaardig verhaal, te meer gelet op wat eerder al is voorgevallen tussen [betrokkene] en hem.
Ik ben van mening dat cliënt zich heeft moeten verdedigen, toen hij door [betrokkene] werd gebeten in zijn hand. Hij heeft haar toen een knietje gegeven, hetgeen als proportioneel kan worden beschouwd. Gelet daarop komt aan cliënt een beroep op noodweer toe en moet hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
2.5.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt verworpen:
"Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de mobiele telefoon van zijn echtgenote in handen had en dat zijn echtgenote - [de Hoge Raad begrijpt: [betrokkene]] [betrokkene] - die terug wilde hebben. Toen [betrokkene] probeerde om deze telefoon terug te pakken, maar dat niet lukte, beet zij de verdachte in zijn hand, hetgeen pijn deed bij verdachte. Om hiervan af te zijn/los te komen, beging de verdachte vervolgens de onder 1 bewezenverklaarde mishandeling; hij gaf [betrokkene] een knietje tegen de zijkant van haar rechter boven been.
Het hof is van oordeel dat, nu voor de verdachte in de gegeven omstandigheid de mogelijkheid open stond om deze confrontatie met zijn echtgenote te voorkomen en eenvoudig los had kunnen komen van haar bijten door deze telefoon aan haar terug te geven, niet kan worden gezegd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf ter verdediging waartegen verdachtes handelen geboden was."
2.6.
In de overweging van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat er geen sprake was van een "noodzakelijke" verdediging in de zin van art. 41, eerste lid, Sr. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de door het Hof in zijn overwegingen vastgestelde omstandigheden, in het bijzonder dat de verdachte "eenvoudig los had kunnen komen van haar bijten door deze telefoon aan haar terug te geven", niet onbegrijpelijk.
2.7.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 december 2015.