ECLI:NL:HR:2015:3692

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/01385
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgevers bij arbeid op zeeschepen en de toepassing van de Arbeidsomstandighedenwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, een werkgever, was beschuldigd van het overtreden van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet, omdat zij geen doeltreffende maatregelen had genomen ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid van andere personen tijdens het laden van containers op een zeeschip. De feiten betroffen een incident op 21 januari 2007, waarbij een bemanningslid van het schip onder een container kwam te staan en overleed. De verdediging voerde aan dat de klacht was verjaard en dat de Arbeidsomstandighedenwet niet van toepassing was op de werkzaamheden die op het schip werden verricht, omdat het schip onder een vreemde vlag voer. Het Hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte als werkgever verantwoordelijk was voor de veiligheid van niet-werknemers in de onmiddellijke omgeving van haar bedrijf.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing was, ook al betrof het een schip onder vreemde vlag. De Hoge Raad stelde vast dat de kade van het bedrijfsterrein van de verdachte als 'een bedrijf en de omgeving daarvan' kon worden aangemerkt, en dat de verdachte verplicht was om doeltreffende maatregelen te nemen ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid van andere personen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/01385 E
ABO/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 29 januari 2014, nummer 22/003356-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Tenlastelegging en bewezenverklaring

2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd overtreding van het voorschrift gesteld bij art. 10 van de Arbeidsomstandighedenwet, bestaande hierin dat:
"zij op of omstreeks 21 januari 2007 te [vestigingsplaats] , in ieder geval in Nederland, als werkgever/werkgeefster, terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het laden en/of lossen van een of meer container(s) op/van zeeschepen,
die verdachte, als werkgever/werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en/of inrichting, en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op en/of vanaf en/of naast de kade van [verdachte] [plaats] (lokatie [001] )( [a-straat] ), alwaar het schip " [A] " afgemeerd lag,
gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, te weten voor bemanningsleden van (die) zeeschepen, geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar,
immers heeft zij, verdachte, werkzaamheden laten uitvoeren, bestaande uit het vanaf de kade met een containerbrugkraan (12) laden van een of meer 45 ft - container(s) op [plaats] van het schip " [A] " en
- waren geen, althans onvoldoende doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat een of meer perso(o)n(en) zich onder en/of in de nabijheid van (een) container(s), die op dat schip werd(en) geladen, kon(den) bevinden en/of
- werd met die containerbrugkraan (een van) die container(s) verplaatst naar en/of geplaatst in [plaats], terwijl zich in [plaats] een of meer perso(o)n(en) kon(den) bevinden en/of
- waren geen, althans onvoldoende doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat de zogenaamde pinbox, waarin een of meer perso(o)n(en) aanwezig kon(den) zijn, zich bevond in [plaats], terwijl in die bay (een van) die container(s) werd(en) geladen en/of
- was niet voorzien in rechtstreekse en/of doeltreffende communicatie tussen de perso(o)n(en) die zich in [plaats] en/of in die zogenaamde pinbox kon(den) bevinden en de bestuurder van die containerbrugkraan en/of
- was vanuit die containerbrugkraan onvoldoende zicht op de plaats in [plaats] waar (een van) die container(s) geplaatst werd (en),
als gevolg waarvan - terwijl onder leiding van verdachte werkzaamheden werden uitgevoerd -
- een derde, zijnde [betrokkene] , zich als bemanningslid in [plaats] van het schip " [A] " bevond, terwijl daar een 45ft-container werd geplaatst en/of
- (vervolgens) toen die/een container geplaatst werd, die [betrokkene] zich onder die container bevond en/of onder die container bekneld is geraakt en/of tussen die container en de daarnaast staande container bekneld is geraakt, tengevolge waarvan die [betrokkene] is overleden."
2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"zij op 21 januari 2007 te [vestigingsplaats] als werkgever, terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het laden van containers op zeeschepen,
die verdachte, als werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op en vanaf de kade van [verdachte] [plaats] (lokatie [001] )( [a-straat] ), alwaar het schip " [A] " afgemeerd lag,
gevaar kon ontstaan voor de veiligheid van andere personen dan die werknemers, te weten voor bemanningsleden van dat zeeschip, geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar, immers heeft zij, verdachte, werkzaamheden laten uitvoeren, bestaande uit het vanaf de kade met een containerbrugkraan (12) laden van 45ft-containers op [plaats] van het schip " [A] " en was vanuit die containerbrugkraan onvoldoende zicht op de plaats in [plaats] waar een van die containers geplaatst werd".

3.Wettelijk kader

Voor de beoordeling van het beroep zijn onder meer de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 10, eerste lid, (oud) Arbeidsomstandighedenwet, dat luidt:
"Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar."
- Art. 16, vierde lid, (oud) Arbeidsomstandighedenwet, dat luidt:
"Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op:
a. arbeid verricht in of op een (...) zeeschip of binnenvaartuig (...)"
- Art. 1.1, eerste lid, (oud) Arbeidsomstandighedenbesluit, dat luidt:
"In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wet: Arbeidsomstandighedenwet."
- Art. 1.19 (oud) Arbeidsomstandighedenbesluit, dat luidt:
"1. De wet is niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een zeeschip dat niet op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren en dat zich bevindt in de exclusieve economische zone, in de territoriale zee, op een van de andere in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde scheepvaartwegen of in de haven van Scheveningen.
2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping dan wel onderhouds- of reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden aan de in het eerste lid bedoelde schepen die zich in Nederland bevinden alsmede ten aanzien van laden en lossen, tenzij deze arbeid wordt verricht door een werknemer die behoort tot de bemanning van een zeeschip als bedoeld in het eerste lid.
(...)"

4.Beoordeling van het eerste middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het Openbaar Ministerie niet niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, waartoe is aangevoerd dat het tenlastegelegde is verjaard.
4.2.
Het aan de verdachte tenlastegelegde is bij art. 10, tweede lid, (oud) van de Arbeidsomstandighedenwet, in verbinding met art. 1, aanhef en onder 3, (oud) van de Wet op de economische delicten en art. 2, derde lid, van deze wet, strafbaar gesteld als overtreding. Op grond van art. 70, eerste lid aanhef en onder 1, Sr bedraagt de termijn van verjaring drie jaren. Ingevolge art. 72, eerste lid, Sr wordt de verjaring gestuit door elke daad van vervolging, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
4.3.
Het middel gaat uit van de stelling dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat gedurende drie jaren voorafgaand aan de betekening van de oproeping van de verdachte om op 14 juni 2012 ter terechtzitting van de Rechtbank te verschijnen, welke betekening op 11 mei 2012 is geschied, enige daad van vervolging is verricht.
4.4.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een proces-verbaal van verhoor van A.E. Rudnev als getuige in de strafzaak tegen de verdachte, welk verhoor plaatsvond op grond van een rechtshulpverzoek van de Rechter-Commissaris. In aanmerking genomen dat dit een daad van vervolging is als bedoeld in het eerste lid van art. 72 Sr, op 6 december 2009 heeft plaatsgevonden, faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag.

5.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beoordeling van het derde middel

6.1.
Het derde middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft verworpen het verweer dat zich een uitzonderingsgeval voordoet als bedoeld in dat art. 1.19, eerste lid, (oud) van het Arbeidsomstandighedenbesluit en dat art. 10 (oud) van de Arbeidsomstandighedenwet derhalve niet van toepassing is.
6.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadslieden mr. H.W.A.A. de Jong en mr. P.F.W.A. van Dam, bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu de Arbeidsomstandighedenwet in de onderhavige zaak niet van toepassing is, op gronden zoals nader verwoord in de door hen overgelegde pleitnota's.
Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, nu de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is op arbeid in Nederland verricht door werknemers van in Nederland gevestigde of anderszins werkzame werkgevers. De wet beoogt verbetering van de kwaliteit van het arbeidsomstandighedenbeleid in Nederland en richt zich in dit geval tot de verdachte, een in Nederland gevestigde werkgever door wiens werknemer met een containerkraan op de kade van het bedrijfsterrein werkzaamheden worden verricht, te weten het laden van containers op een schip.
Ingevolge artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet dienen daarbij door de werkgever doeltreffende maatregelen te worden getroffen ter voorkoming van gevaar, dat in het kader van de te verrichten werkzaamheden voor derden kan ontstaan op het bedrijfsterrein of de onmiddellijke omgeving daarvan. Daaraan kan niet afdoen dat het hier gaat om een te beladen schip onder vreemde vlag en dat bij het vastzetten van geladen containers bemanningsleden van dat schip betrokken zijn. Het verweer wordt derhalve verworpen."
6.3.
Het Hof heeft vastgesteld - en in cassatie dient hiervan te worden uitgegaan - dat de verdachte een werkgever is als bedoeld in art. 10 (oud) van de Arbeidsomstandighedenwet en dat zij haar werknemer arbeid heeft doen verrichten, bestaande uit het met een containerkraan op de kade van haar bedrijfsterrein laden van containers op een onder een vreemde vlag varend schip. Gelet hierop en in aanmerking genomen het bepaalde in het tweede lid van art. 1.19 (oud) van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is het oordeel van het Hof dat art. 10 (oud) van de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is in het onderhavige geval, juist.
6.4.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.

7.Beoordeling van het vierde middel

7.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft verworpen het verweer dat het bewezenverklaarde niet overtreding van art. 10 (oud) van de Arbeidsomstandighedenwet oplevert.
7.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Verweren
"Andere persoon dan de werknemer"
Door de raadslieden is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat een bemanningslid niet kan worden gekwalificeerd als behorende tot de categorie "andere personen dan die werknemers" in de zin van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet, een en ander zoals nader verwoord in de door hen overgelegde pleitnota's. De raadslieden bepleiten dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht een werkgever om de werkomstandigheden in en om het bedrijf ook voor niet in zijn dienst zijnde personen zo veilig mogelijk te maken. De memorie van toelichting bij artikel 10 van de wet noemt bezoekers en voorbijgangers als voorbeeld van personen ten aanzien van wie de betreffende veiligheidsnorm bescherming biedt. Gelet op de gebezigde bewoordingen betreft het hier geen limitatieve opsomming.
Naar het oordeel van het hof valt het bemanningslid dat zich bevond onder de hijslast tijdens hijswerkzaamheden uitgevoerd door een werknemer van verdachte in diens opdracht derhalve onder de bescherming van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet. Het hof verwerpt het verweer.
"Onmiddellijke omgeving"
Door de raadslieden is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het schip [A] onder de gegeven omstandigheden niet kan worden aangemerkt als "de onmiddellijke omgeving" van het bedrijfsterrein van de verdachte in de zin van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet, een en ander zoals nader verwoord in de door hen overgelegde pleitnota's. De raadslieden bepleiten dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof is hieromtrent van oordeel dat het laden van containers met behulp van een hijskraan die staat op de kade van het bedrijf van de verdachte, op een schip dat aan die kade ligt, kan worden aangemerkt als arbeid die wordt verricht in een bedrijf of in de onmiddellijke omgeving daarvan, zoals bedoeld in artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
7.3.1.
Het middel klaagt ten eerste dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat "het bemanningslid dat zich bevond onder de hijslast tijdens hijswerkzaamheden uitgevoerd door een werknemer van verdachte in diens opdracht (...) onder de bescherming van art. 10 van de Arbeidsomstandighedenwet [valt]".
7.3.2.
Aan de klacht ligt ten grondslag de opvatting dat een "werknemer van een andere werkgever dan die (...) bedoeld in art. 10 Arbeidsomstandighedenwet, [die] is belast met werkzaamheden ter plaatse en aldus niet toevallig maar uit hoofde van zijn professionele dienstbetrekking (...) aanwezig is teneinde aldaar werkzaamheden te verrichten, niet tot de categorie 'andere personen' van art. 10 Arbeidsomstandighedenwet behoort". Deze opvatting vindt geen steun in het recht.
7.4.1.
Het middel klaagt voorts dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat "het laden van containers met behulp van een hijskraan die staat op de kade van het bedrijf van de verdachte, op een schip dat aan die kade ligt, kan worden aangemerkt als arbeid die wordt verricht in een bedrijf of in de onmiddellijke omgeving daarvan, zoals bedoeld in
art. 10 van de Arbeidsomstandighedenwet". Het middel strekt ten betoge dat arbeid verricht op een schip dat niet de Nederlandse vlag voert, niet kan worden aangemerkt als arbeid verricht "in een bedrijf of in de omgeving daarvan" als bedoeld in art. 10 (oud) van de Arbeidsomstandighedenwet, nu arbeid verricht op een dergelijk schip ingevolge
art. 1.19 (oud) van het Arbeidsomstandighedenbesluit van de toepassing van de Arbeidsomstandighedenwet is uitgezonderd.
7.4.2.
Het oordeel van het Hof dat "de kade van het bedrijf[sterrein] van de verdachte" kan worden aangemerkt als 'een bedrijf en de omgeving daarvan' geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
7.5.
Het middel faalt.

8.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 december 2015.