Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
22 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder feitelijke leiding geven aan het niet nakomen van verplichtingen en het indienen van onjuiste belastingaangiften. De opgelegde straffen bestonden uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een taakstraf van 180 uren. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en verzocht om terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk, waarbij het lex mitior-beginsel en de toepassing daarvan door het Hof aan de orde kwamen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke motivering van straffen en de toepassing van het lex mitior-beginsel in strafzaken.