ECLI:NL:HR:2015:3685

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/05344
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over lex mitior-beginsel en ontvankelijkheid van het beroep in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder feitelijke leiding geven aan het niet nakomen van verplichtingen en het indienen van onjuiste belastingaangiften. De opgelegde straffen bestonden uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een taakstraf van 180 uren. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en verzocht om terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk, waarbij het lex mitior-beginsel en de toepassing daarvan door het Hof aan de orde kwamen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke motivering van straffen en de toepassing van het lex mitior-beginsel in strafzaken.

Uitspraak

22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/05344
ARA/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 september 2014, nummer 21/002916-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre opnieuw recht te doen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een der in artikel 10 van de Coördinatiewet sociale verzekeringen bedoelde verplichtingen niet en niet juist en niet volledig nakomen, meermalen gepleegd", 2. "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk overtreden van artikel 58, lid 2 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, meermalen gepleegd" alsmede 4. "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" en 5. "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Gelet op die straffen, die in elk geval ook zijn opgelegd voor de misdrijven onder 4 en 5, en in aanmerking genomen dat het Hof blijkens zijn strafmotivering wat betreft de feiten onder 2 heeft "gelet op het uit artikel 28c Wet op de loonbelasting 1964 voortvloeiende mildere sanctieregime" alsmede dat het middel niet klaagt dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het lex mitior-beginsel, gaat de Hoge Raad voorbij aan de kennelijk aan de conclusie van de Advocaat-Generaal ten grondslag liggende stelling dat het Hof - gelet op dat beginsel - voor de feiten onder 1 en 2 afzonderlijke straffen in de vorm van geldboetes had moeten opleggen.
2.2.
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
2.3.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 december 2015.