Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
18 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwijzing van een verzoek tot schuldsanering. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder op 24 augustus 2015 gewezen en betrof de afwijzing van het verzoek tot schuldsanering op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en het verloop van het geding in feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 december 2014.
De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze argumentatie gevolgd en geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet in zijn verzoek tot cassatie kon worden ontvangen, omdat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere beslissing van het gerechtshof werd bekrachtigd. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de uitspraak is van belang voor de toepassing van de regels omtrent schuldsanering en de vereisten van goede trouw in dergelijke procedures.