In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door zowel [X] B.V. als de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een informatiebeschikking in het kader van de vennootschapsbelasting voor het jaar 2005. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat de Inspecteur niet tijdig had beslist op het bezwaarschrift van belanghebbende, wat leidde tot een beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur in de beroepsfase de mogelijkheid had om een informatiebeschikking te geven, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet het geval was omdat de Rechtbank geen gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid om artikel 27a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) toe te passen. De Hoge Raad bevestigde dat de Inspecteur niet in de gelegenheid was om een informatiebeschikking te geven, omdat de Rechtbank deze bevoegdheid niet had ingeroepen. Dit leidde tot de conclusie dat de omkering en verzwaring van de bewijslast, zoals bedoeld in artikel 27e van de AWR, niet van toepassing was zonder een voorafgaande informatiebeschikking. De Hoge Raad verklaarde beide beroepen in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de artikelen 27a en 27e van de AWR en de toepassing van informatiebeschikkingen in belastingzaken.