In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 mei 2015. Het ging om naheffingsaanslagen in de loonbelasting en de premie Zorgverzekeringswet voor de jaren 2010, 2011 en 2012, alsook om boeteschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de partij die het cassatieberoep had ingesteld, waren aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het geval omdat de partij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en werd in het openbaar uitgesproken.