Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
15 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die was ingesteld tegen de betrokkene, geboren in 1973. De betrokkene had in cassatie aangevoerd dat de schatting van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals vastgesteld door het Hof, niet voldoende was onderbouwd met de wettige bewijsmiddelen. Het Hof had de teeltperiode van de hennepplantage vastgesteld van september 2006 tot eind augustus 2008, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze periode niet zonder meer kon worden ontleend aan de gebezigde bewijsmiddelen. De Hoge Raad concludeerde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet naar de eisen van de wet was onderbouwd en dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de teeltperiode als zodanig was vastgesteld. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kon worden berecht en afgedaan. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van schattingen van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsprocedures.