Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
15 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1967, in cassatie is gegaan tegen de uitspraak van het hof van 28 februari 2014. De advocaat van de betrokkene, mr. H.K. ter Brake, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het tweede middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn, is echter terecht voorgesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de termijn van berechting in hoger beroep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 27.546,30 met € 1.377,-.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De nieuwe betalingsverplichting is vastgesteld op € 26.169,30. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, en is openbaar uitgesproken.