ECLI:NL:HR:2015:3562

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
15/04166
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie met betrekking tot WSNP en discriminatieverbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin de verzoeker niet ontvankelijk was verklaard. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof, die beide betrekking hadden op de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de vraag of er sprake was van behoorlijke nakoming van verplichtingen, met inachtneming van de verslavingsproblematiek en het discriminatieverbod.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering (RO).

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de noodzaak voor verzoekers om voldoende belang aan te tonen bij hun beroep. Dit arrest is een belangrijke uitspraak in het kader van de WSNP en de toepassing van het discriminatieverbod in dergelijke zaken.

Uitspraak

11 december 2015
Eerste Kamer
15/04166
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/15/224308/FT RK 15/806 van de rechtbank Noord-Holland van 11 juni 2015;
b. het arrest in de zaak 200.171.932/01 van het gerechtshof Amsterdam van 1 september 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 12 november 2015 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-7).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en V. van den Brink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 december 2015.