Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
11 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin de verzoeker niet ontvankelijk was verklaard. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof, die beide betrekking hadden op de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de vraag of er sprake was van behoorlijke nakoming van verplichtingen, met inachtneming van de verslavingsproblematiek en het discriminatieverbod.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering (RO).
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de noodzaak voor verzoekers om voldoende belang aan te tonen bij hun beroep. Dit arrest is een belangrijke uitspraak in het kader van de WSNP en de toepassing van het discriminatieverbod in dergelijke zaken.