In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, een persoon uit Marokko, tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad had op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/2665 WAO, die betrekking had op een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en vastgesteld dat het cassatieberoep niet was ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van de relevante bepalingen van de WAO. De Hoge Raad concludeert dat de klachten derhalve niet tot cassatie kunnen leiden. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele gronden voor het indienen van een cassatieberoep en de strikte eisen die daaraan verbonden zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en onderstreept de rol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege in Nederland.