In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van Stichting [X] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzet van belanghebbende tegen twee naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De Rechtbank had op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in deze kwestie, maar het beroep in cassatie werd niet-ontvankelijk verklaard door de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 1 augustus 2015 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid. Na adresverificatie werd het griffierecht opnieuw opgevraagd, maar belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.