ECLI:NL:HR:2015:3547

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
15/05529
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een rechter wegens langdurige arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2015 uitspraak gedaan over de vordering van de Procureur-Generaal tot ontslag van een rechter in de Rechtbank Noord-Holland, die wegens langdurige arbeidsongeschiktheid niet in staat was zijn functie uit te oefenen. De vordering was gebaseerd op artikel 46i, lid 1 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra), dat bepaalt dat een rechterlijk ambtenaar kan worden ontslagen indien hij gedurende twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt is en herstel niet binnen een redelijke termijn te verwachten is.

De Procureur-Generaal had op 13 november 2015 de vordering ingediend, vergezeld van verschillende stukken, waaronder brieven van de president van de Rechtbank Noord-Holland en correspondentie tussen de betrokkene en de Procureur-Generaal. De betrokkene, die in de zaak als rechter was aangesteld, had aangegeven niet aanwezig te willen zijn bij de raadkamer, waar het onderzoek naar de vordering plaatsvond.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 46i, lid 1 Wrra was voldaan. De Raad oordeelde dat de betrokkene, na twee jaar van arbeidsongeschiktheid, niet in staat was om zijn functie te vervullen en dat er geen uitzicht was op herstel of re-integratie binnen een redelijke termijn. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om de betrokkene per 1 januari 2016 als rechterlijk ambtenaar te ontslaan.

Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de president en de andere rechters van de Hoge Raad.

Uitspraak

4 december 2015
Vierde Kamer
15/05529
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
op een vordering, als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 13 november 2015, tot ontslag als rechterlijk ambtenaar van: [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats] (hierna: de betrokkene).

1.De vordering van de Procureur-Generaal

De Procureur-Generaal heeft op 13 november 2015 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene op de voet van artikel 46i, lid 1, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) zal ontslaan met ingang van 1 januari 2016.
Bij de vordering heeft de Procureur-Generaal de volgende stukken overgelegd:
a. brief van de president van de Rechtbank Noord-Holland houdende een verzoek tot vordering van ontslag van de betrokkene, d.d. 22 januari 2015, met bijlagen;
b. brief van de Procureur-Generaal d.d. 18 maart 2015 aan de betrokkene;
c. brief van de betrokkene d.d. 23 maart 2015 aan de Procureur-Generaal;
d. brief van de Procureur-Generaal d.d. 30 april 2015 aan de betrokkene;
e. brief van de president van de Rechtbank Noord-Holland d.d. 2 juni 2015, met bijlagen;
f. brief van de Procureur-Generaal d.d. 20 juli 2015 aan de betrokkene;
g. brief van de Procureur-Generaal d.d. 14 september 2015 aan de betrokkene;
h. brief van de betrokkene d.d. 17 september 2015 aan de Procureur-Generaal.

2.De raadkamer

Op 30 november 2015 is door de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek, als bedoeld in artikel 46p, lid 1, Wrra, ingesteld.
De betrokkene en de waarnemend president van de Rechtbank Noord-Holland zijn bij brief van 13 november 2015 in kennis gesteld van het tijdstip waarop de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer zou instellen. Beiden hebben per brief aan de griffier laten weten af te zien van hun aanwezigheid in raadkamer en van de mogelijkheid om gehoord te worden.
De Procureur-Generaal heeft de vordering in raadkamer mondeling toegelicht.

3.Beoordeling

3.1
De betrokkene is rechter in de Rechtbank Noord-Holland en derhalve een voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b Wrra.
3.2
Artikel 46i, lid 1, Wrra bepaalt dat de rechterlijk ambtenaar, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad kan worden ontslagen, indien:
a. de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;
b. herstel van zijn ziekte binnen een periode van
zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en
c. naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame re-integratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van de Minister van Veiligheid en Justitie, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
Artikel 46j Wrra bepaalt voorts dat bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, lid 1, de uitslag wordt betrokken
van de beoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
3.3
Gelet op de door de Procureur-Generaal overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek, moet worden vastgesteld dat is voldaan aan de in artikel 46i, lid 1, Wrra genoemde voorwaarden. De Hoge Raad is van oordeel dat voldoende gronden aanwezig zijn om de betrokkene op de voet van artikel 46i Wrra per 1 januari 2016 als rechterlijk ambtenaar ontslag te verlenen.

4.Beslissing

De Hoge Raad ontslaat [betrokkene] , rechter in de Rechtbank Noord-Holland, als rechterlijk ambtenaar per 1 januari 2016.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris, als voorzitter, vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheren E.N. Punt, C.A. Streefkerk en T.H. Tanja-van den Broek, in tegenwoordigheid van de griffier J. Storm, en is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.