ECLI:NL:HR:2015:3498

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14/03824
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van strafvordering bij verduistering en witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van verduistering en witwassen van een geldbedrag van € 577.724,11, dat toebehoorde aan de Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en Stichting [B]. De tenlastelegging was toegesneden op de periode van 30 oktober 2002 tot en met 31 december 2011. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn voor de verduistering zes jaar bedraagt, en dat er meer dan zes jaar was verstreken tussen de betekening van de inleidende dagvaarding en een deel van de tenlastegelegde periode. Dit leidde tot de conclusie dat het recht tot strafvordering was verjaard, tenzij de verjaring was gestuit door een daad van vervolging. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof niet had aangetoond dat een dergelijk onderzoek naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie had plaatsgevonden. Hierdoor was de uitspraak van het Hof niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het kader van verjaring en de noodzaak voor het Hof om aan te tonen dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden. De zaak illustreert ook de complexe interactie tussen verjaring, vervolging en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van een rechtmatige procedure.

Uitspraak

8 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/03824
ABO/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 juni 2014, nummer 23/005349-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsmiddelen

2.1.1. Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd dat:
"1 subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2002 tot en met 22 november 2002, in elk geval op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 oktober 2002 tot en met 31 december 2011, in de gemeente Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk een geldbedrag van 577.724,11 euro, althans één of meer geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en/of Stichting [B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) onder zich had in zijn hoedanigheid van bestuurder en/of -beheerder van de Stichting [B] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2002 tot en met 31 december 2011 in de gemeente Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 577.724,11 euro, althans één of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat geldbedrag(en) was/waren en/of wie die/dat geldbedrag(en) voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die geldbedrag(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) dat/die geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf."
2.2.2. Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"1 subsidiair
hij op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 30 oktober 2002 tot en met 31 december 2011 in Nederland opzettelijk een geldbedrag van 577.724,11 euro, dat geheel toebehoorde aan Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en/of Stichting [B] en welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij in de periode van 30 oktober 2002 tot en met 31 december 2011 in Nederland, een geldbedrag van 577.724,11 euro, heeft verworven en voorhanden gehad en van dat geldbedrag gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.3. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010125141, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 1 t/m 6). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] is enig bestuurder en aandeelhouder van [A] B.V.
[A] B.V was ten tijde van de 66ͤ West-Friese Flora verzekerd voor het risico van aansprakelijkheid bij Nationale Nederlanden met een maximum verzekerde som van 453.780,22 euro (1.000.000,- gulden).
2. Een geschrift, zijnde de polis van de Nationale Nederlanden van 3 juni 1988, doorgenummerde blz. 86.
Polisblad Aansprakelijkheidsverzekering Verzekeringnemer: [A] BV.
Verzekerde som: maximum van 1.000.000,- gulden per gebeurtenis.
De verzekering is aangegaan tot 11-03-1998 met voorzetting voor termijnen van 10 jaar.
3. Een geschrift, zijnde de bij het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010125141, gevoegde aangifte van [betrokkene 1] namens [betrokkene 2] , voorzitter van het bestuur van de Stichting Veteranenziekte, gedateerd 22 oktober 2009 (doorgenummerde blz. 10 t/m 12).
Als oorzaak van de legionellabesmetting tijdens de West-Friese Flora in 1999 stond vast dat [verdachte] , één van de bubbelbadverkopers was tekortgeschoten in zijn verplichting om voldoende hygiënische maatregelen te nemen.
In 2002 is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verdachte] , Nationale Nederlanden, met [verdachte] overeengekomen dat een bedrag van € 577.724,11 zou worden betaald aan een Stichting [B] die uitkeringen zou moeten doen aan slachtoffers van de legionellaramp.
In februari 2009 is het bestaan van de Stichting bij toeval bekend geworden.
De op 14 mei 2009 benoemde bewindvoerder mr. B.A.I. Baks, advocaat te Groenlo, heeft gerapporteerd dat in de Stichting [B] geen gelden aanwezig zijn en evenmin ooit geweest zijn.
4. Een geschrift, zijnde een bij de aangifte gevoegde vaststellingsovereenkomst, gedateerd 21 oktober 2002 (doorgenummerde blz. 14 t/m 16)
Vaststellingsovereenkomst
[A] B.V. (verder te noemen [verdachte] )
en
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.
In aanmerking nemende dat:
- het hof te Amsterdam bij arrest van 4 januari 2001 gewezen tussen een aantal gelaedeerden van de legionella-uitbraak en [verdachte] voorshands heeft geoordeeld dat laatstgenoemde voorshands aansprakelijk is voor de uit de legionellabesmetting voortvloeiende personenschade:
- [verdachte] en Nationale Nederlanden mede gezien de maatschappelijke functie van aansprakelijkheidsverzekering het wenselijk achten dat het maximum verzekerde som vermeerderd met de gekweekte rente wordt gestort op de rekening van een op te richten stichting met de naam Stichting [B] .
Komen overeen als volgt:
- Nationale Nederlanden zal haar maximale verplichting onder de polis zijnde € 453.780,22 betalen naar de bankrekening van de Stichting [B] .
- Naast de betaling van de in art. 1 genoemde som, betaalt Nationale Nederlanden een bedrag terzake van de wettelijke rente van het moment van de legionellabesmetting (1 maart 1999 tot de dag van betaling).
- Voorts vergoedt Nationale Nederlanden een bedrag van € 79.411,54 terzake van kosten van juridische bijstand en bijstand van deskundigen.
Aldus overeengekomen en in zesvoud ondertekend op 21 oktober 2002
[A] B.V.
Handtekening (Het hof begrijpt de handtekening van de verdachte)
Nationale Nederlanden Schadeverzekering N.V.
Handtekening
5. Een geschrift, zijnde de oprichtingsakte van de Stichting [B] , gedateerd 22 oktober 2002 (doorgenummerde blz. I 8 t/m 25)
OPRICHTING STICHTING
[A] B.V. - oprichter Stichting - draagt de naam: 'Stichting [B] '
Doel:
De stichting heeft ten doel het doen van uitkeringen aan personen die personenschade geleden hebben als gevolg van de legionellabesmetting die in het jaar 1999 heeft plaatsgevonden tijdens de West-Friese Flora.
De stichting zal haar doel onder meer verwezenlijken door:
- het doen van uitkeringen aan de slachtoffers.
Het vermogen van de stichting wordt gevormd door verzekeringsuitkeringen.
6. Een geschrift, zijnde een brief van mr. W.J. Hengeveld aan mr. J. van Rhijn, gedateerd 4 november 2002 (doorgenummerde blz. 33)
Ingesloten zend ik u een exemplaar van de vaststellingsovereenkomst (het hof begrijpt de overeenkomst zoals beschreven in bewijsmiddel 3).
Het bedrag groot € 577.724,11 is op 30 oktober jl. (het hof begrijpt: 30 oktober 2002) overgemaakt naar bankrekeningnummer [0001] (het hof begrijpt: [0001] ) ten name van de Stichting [B] , overeenkomstig de aanwijzingen van [verdachte] .
7. Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 20100527 1045 2216 met bijlagen, gedateerd 27 mei 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 233 t/m 243).
Uit de uitgeleverde stukken van de historische gegevens met betrekking tot ABN-AMRO bankrekening [0001] over de periode van oktober 2002 tot en met heden blijkt dat de tenaamstelling van de hiervoor genoemde rekening [verdachte] inz [B] luidt en dat [verdachte] alleen bevoegd is tot deze bankrekening.
Voorts blijkt dat op 1 november 2002 het bedrag € 577.724,11 afkomstig van Nationale Nederlanden werd bijgeschreven.
Op 5 november 2002 werd een bedrag van € 123.780,11 overgeschreven naar rekeningnummer [0002] ten name van [verdachte] . Op 22 november 2002 werden 2 bedragen te weten € 253.780,11 en € 200.000,- overgeschreven naar rekeningnummer [0003] ten name van [verdachte] met als omschrijving 'inzake [B] '.
De bankrekening met nummer [0001] had op 1 november 2002 een beginsaldo van € 0,00. Na de drie hiervoor genoemde mutaties stond de rekening wederom op € 0,00.
8. Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 20100624 1415 2216 met bijlagen, gedateerd 24 juni 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 244 t/m 245).
Uit de uitgeleverde stukken van de historische gegevens met betrekking tot ABN-AMRO bankrekening [0003] over de periode van oktober 2002 tot en met heden blijkt dat de tenaamstelling van de hiervoor genoemde rekening [verdachte] luidt.
Voorts blijkt dat het beginsaldo per 22 november 2002 € 0,00 bedroeg. Op 22 november 2002 worden er twee bedragen afkomstig van rekeningnummer [0001] ten name van [verdachte] inzake [B] bijgeschreven, te weten een bedrag van € 235.780,11 en een bedrag van € 200.000,-.
Op 9 mei 2003 wordt een bedrag van € 2.000,- overgeschreven naar rekeningnummer [0008] . Voorts wordt er tussen 6 mei 2003 en 24 juli 2003 in 4 porties in totaal een bedrag van € 451.360,- overgeschreven naar rekeningnummer [0002] ten name van [verdachte] .
In de periode van 25 juli 2003 tot en met heden zijn er slechts enkele mutaties geweest met geringe bedragen. Op 7 juli 2009 werd er derdenbeslag op een saldo van € 20,11 gelegd.
9. Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 20100624 1515 2216 met bijlagen, gedateerd 24 juni 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 251 t/m 252).
Uit de uitgeleverde stukken van de historische gegevens met betrekking tot ABN-AMRO bankrekening [0002] over de periode van oktober 2002 tot en met heden blijkt dat de tenaamstelling van de hiervoor genoemde rekening [verdachte] [B] luidt en dat [verdachte] en zijn echtgenote [betrokkene 3] bevoegd zijn tot deze bankrekening.
Voorts blijkt dat op 5 november 2002 een bedrag van € 123.944,- wordt bijgeschreven, afkomstig van [0001] t.n.v. [verdachte] . Op 6 november 2002 wordt dit bedrag doorgeboekt naar rekeningnummer [0004] t.n.v. [verdachte] en/of [betrokkene 3] .
Op 6 mei 2003 wordt een bedrag van € 433.360,- bijgeschreven, afkomstig van [0001] t.n.v. [verdachte] . Op 6 mei 2003 wordt dit bedrag overgeboekt naar een tussenrekening met rekeningnummer [0005] van de DSB Bank met als omschrijving: 'Deposito'.
Verder blijkt dat er op rekeningnummer [0002] tussen 18 november 2002 en 19 oktober 2006 in totaal een bedrag van € 435.450,- wordt bijgeboekt, afkomstig van rekeningnummer [0004] t.n.v. [verdachte] e/o [betrokkene 3] .
Daarnaast wordt de ABN AMRO privé rekening [0002] gebruikt voor tal van uitgaven.
10. Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 20100816 1430 2216 met bijlagen, gedateerd 16 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 298 t/m 299).
Uit de uitgeleverde stukken van de historische gegevens met betrekking tot ABN-AMRO bankrekening [0004] over de periode van oktober 2002 tot en met heden blijkt dat de tenaamstelling van de hiervoor genoemde rekening [verdachte] en/of [betrokkene 3] luidt en dat [verdachte] en zijn echtgenote [betrokkene 3] bevoegd zijn tot deze bankrekening.
Voorts blijkt dat het beginsaldo per 6 november 2002 € 0,00 bedraagt. Op 6 november 2002 wordt een bedrag van € 123.944,- afkomstig van rekeningnummer [0002] t.n.v. [verdachte] bijgeschreven.
Daarnaast is via een tussenrekening van DSB Bank een bedrag van € 20.000,- en een bedrag van 15.000,-, afkomstig van DSB Deposito [0007] op deze rekening bijgeschreven. Daarnaast is in totaal een bedrag van € 457.000,- afkomstig van de DSB internet spaarrekening nummer [0006] op deze rekening bijgeschreven.
Verder is een bedrag van in totaal € 435.450,- overgeboekt naar de privé rekening met nummer [0002] .
11. Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 20100705 1045 2216 met bijlagen, gedateerd 5 juli 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 312 t/m 313).
Uit de uitgeleverde stukken van de historische gegevens met betrekking tot DSB Bank depositorekening [0005] over de periode van oktober 2002 tot en met heden blijkt dat de rekening met voornoemd rekeningnummer een tussenrekening van de DSB Bank is en dat de deposito van [verdachte] (hierna genoemd [verdachte] ) onder een ander nummer bij de bank bekend is.
Voorts blijkt dat [verdachte] een depositorekening voor 1 jaar vast bij de DSB Bank heeft gehad onder nummer [0007] .
Daarnaast hadden [verdachte] en/of [betrokkene 3] een internetspaarrekening bij de DSB Bank onder nummer [0006] . Laatstgenoemde rekening door het faillissement van de DSB Bank in oktober 2009 gesloten.
Uit de stukken van de depositorekening blijkt dat op 8 mei 2003 een bedrag van € 433.360,- is bijgeboekt, afkomstig van de tussenrekening met nummer [0005] van de DSB Bank. Hierbij wordt opgemerkt dat [verdachte] op 7 mei 2003 dit bedrag van zijn ABN AMRO bankrekening met nummer [0002] naar genoemde tussenrekening heeft overgemaakt.
Tevens blijkt dat op 19 januari 2004 een bedrag van € 15.000,- en op 30 maart 2004 een bedrag van € 20.000,- wordt overgemaakt naar ABN AMRO bankrekening [0004] ten name van [verdachte] .
Op 8 mei 2004 wordt een bedrag van € 398.110,- vanaf deposito overgeboekt naar de internetspaarrekening met nummer [0006] van [verdachte] bij de DSB Bank.
Op 8 mei 2005 is op het depositonummer [0007] € 398.110,- bijgeboekt. In totaal wordt een bedrag van € 457.000,- overgeboekt naar de ABN AMRO rekening met nummer [0004] t.n.v. [verdachte] en/of [betrokkene 3] . Per 1 november 2009 bedraagt het saldo op deze rekening € 629,78.
12. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juni 2014.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het geld, dat Nationale Nederlanden heeft uitgekeerd op mijn rekening eindigend op 448, heb ik uitgegeven aan advocatenkosten en aan mezelf ten behoeve van de procedures die ik heb gevoerd. Ik heb dat geld niet uitgekeerd aan de slachtoffers omdat nooit is komen vast te staan dat de oorzaak van de legionellaramp aan mij te wijten was. Het geld is op, ik heb niets meer. Ik heb de verzekeringsuitkering besteed aan juridische kosten, onderzoekskosten en een vergoeding voor de door mij aan deze kwestie besteedde tijd, Dit laatste kan zeer wel een ton bedragen hebben."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel strekt ten betoge dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde voor een gedeelte van de tenlastegelegde periode is verjaard.
3.2.
De tenlastelegging is toegesneden op verduistering (art. 321 Sr.). Overtreding van deze bepaling wordt bedreigd met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Op grond van art. 70, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr beloopt de verjaringstermijn dus zes jaren. De inleidende dagvaarding is op 27 december 2011 aan de verdachte betekend.
Nu tussen de betekening van de inleidende dagvaarding enerzijds en een deel van de tenlastegelegde periode anderzijds meer dan zes jaren zijn verlopen zou het recht tot strafvordering in zoverre zijn verjaard, tenzij de verjaring ingevolge art. 72 Sr door een daad van vervolging tegen de verdachte of tegen een ander mocht zijn gestuit.
Uit het vorenstaande vloeit dan ook rechtstreeks de mogelijkheid voort dat het Openbaar Ministerie ten tijde van de behandeling in hoger beroep slechts wat betreft een deel van de tenlastegelegde periode ontvankelijk was in zijn vervolging ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Dit brengt mee dat het Hof - dat ingevolge het voorschrift van art. 348 in verband met art. 415 Sv een onderzoek moest instellen naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie - ervan had moeten doen blijken of een zodanig onderzoek heeft plaatsgevonden. Nu het Hof niet aan die eis heeft voldaan, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.3.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het tweede middel waarin is aangevoerd dat de gedragingen die naar het oordeel van het Hof de onder 1 bewezenverklaarde 'verduistering' opleveren, (vrijwel) geheel samenvallen met het onder 2 bewezenverklaarde handelen, dat is gekwalificeerd als 'witwassen' geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 december 2015.