ECLI:NL:HR:2015:3489

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
15/02637
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van informatiebeschikking door de Hoge Raad met betrekking tot belastingaanslagen en rechtsgeldigheid van de informatiebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een informatiebeschikking die was afgegeven door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, een stichting, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 29 april 2015 had geoordeeld dat de informatiebeschikking rechtsgeldig was vastgesteld. De informatiebeschikking had betrekking op meerdere belastingmiddelen en jaren, en de belanghebbende betwistte de rechtsgeldigheid hiervan. De Hoge Raad oordeelde dat de informatiebeschikking ten onrechte ook betrekking had op belastingaanslagen in de inkomstenbelasting, aangezien de stichting niet onderworpen kon zijn aan deze belasting. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de informatiebeschikking, maar bevestigde de rechtsgeldigheid voor andere belastingmiddelen en jaren. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om bij het geven van een informatiebeschikking duidelijk te maken op welke belastingmiddelen en jaren deze betrekking heeft, en dat een informatiebeschikking niet kan worden gegeven voor belastingmiddelen waar de belanghebbende niet aan onderworpen is.

Uitspraak

11 december 2015
nr. 15/02637
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 29 april 2015, nr. 14/00775, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/7369) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is een stichting. De bestuurders van belanghebbende zijn [A] (hierna: [A]) en zijn echtgenote.
2.1.2.
Op 15 augustus 2012 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van aangiften van belanghebbende voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Van de bevindingen van het onderzoek is op 31 oktober 2012 een concept-controlerapport opgemaakt. In dit rapport is onder meer het standpunt ingenomen dat de door belanghebbende gevoerde kasadministratie niet kan dienen als een betrouwbare basis voor een juiste en volledige ontvangstenverantwoording en dat geen scheiding kan worden aangebracht tussen de verkoopactiviteiten en de ontvangsten die binnenkomen op de privé-bankrekening van [A]. In het rapport is tevens vermeld dat belanghebbende voor de belastingheffing over de winst moet worden aangemerkt als een zogenoemd transparant lichaam, wat – volgens het rapport – tot gevolg heeft dat de resultaten uit belanghebbende worden toegerekend aan [A].
2.1.3.
Op 11 april 2013 heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven. Deze informatiebeschikking (hierna: de informatiebeschikking) vermeldt onder meer:
“In het kader van het boekenonderzoek (…) betreffende de aangiften:
- inkomstenbelasting over 2007 tot en met 2011;
- vennootschapsbelasting over 2007 tot en met 2011;
- omzetbelasting over de periode 01-01-2007 tot en met 31-12-2011,
is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht. De bepalingen op dit gebied vindt u terug in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (…).”
2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking rechtsgeldig is vastgesteld door de Inspecteur. Tegen dit oordeel zijn de middelen gericht.
2.3.1.
Artikel 52a, lid 1, AWR geeft de inspecteur de mogelijkheid om met betrekking tot een aanslag, navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of een te nemen beschikking een informatiebeschikking te geven.
De middelen betogen onder meer dat de inspecteur die ten aanzien van een belastingplichtige toepassing wil geven aan deze bepaling, per belastingmiddel en per belastingjaar een afzonderlijke informatiebeschikking moet geven.
De middelen falen in zoverre. Noch uit de tekst van artikel 52a, lid 1, AWR, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, volgt dat een informatiebeschikking niet betrekking kan hebben op meer dan één belastingmiddel en/of meer dan één belastingjaar.
2.3.2.
Met de in de informatiebeschikking gegeven opsomming van belastingmiddelen en tijdvakken heeft de Inspecteur in overeenstemming met artikel 52a, lid 1, AWR tot uitdrukking gebracht op welke op te leggen aanslagen en/of naheffingsaanslagen en/of navorderingsaanslagen de informatiebeschikking ziet. Aangezien belanghebbende als stichting niet onderworpen kan zijn aan de inkomstenbelasting, heeft de Inspecteur de informatiebeschikking ten onrechte mede betrekking laten hebben op aan belanghebbende op te leggen aanslagen of navorderingsaanslagen in die belasting. De informatiebeschikking is in zoverre onjuist. Het Hof had de informatiebeschikking, die ook voor dit gedeelte door de Rechtbank in stand was gelaten, in zoverre moeten vernietigen. De middelen slagen in zoverre.
2.3.3.
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.3.4.
In verband met hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vernietigt de informatiebeschikking, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op op te leggen belastingaanslagen in de inkomstenbelasting,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 493 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 318, derhalve in totaal € 1308,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1960 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2015.