Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
8 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 5 augustus 2014, met nummer 23/001034-14. De verdachte, geboren in 1996, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. G. Spong, te Amsterdam. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn opgenomen in de schriftuur die aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal, W.H. Vellinga, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 8 december 2015 het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, met medewerking van de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest draagt bij aan de rechtsontwikkeling binnen het strafrecht en bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerechtshof.