Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten en het onrechtmatig afnemen van elektriciteit. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 180 uren. De verdachte stelde cassatie in, maar de Hoge Raad oordeelde dat het belang van de verdachte bij het cassatieberoep niet evident was. De schriftuur bevatte niet de vereiste toelichting over het belang bij het cassatieberoep, zoals eerder vereist in een andere uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat er onvoldoende belang was bij het cassatieberoep. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk.