Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
1 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 23 september 2014, met nummer 23/000350-14. De verdachte, geboren in 1987, heeft het beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. B.P. de Boer, te Amsterdam. In de schriftuur die aan het arrest is gehecht, is een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel geen nadere motivering behoeft wanneer het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen.
De uitspraak is gedaan op 1 december 2015 door de vice-president A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.