ECLI:NL:HR:2015:3434

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
14/02320
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens gebrek aan evident belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2015 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van goederen. Het Hof had de bewezenverklaring van de Politierechter bevestigd, maar de verdachte stelde dat de motivering van de bewezenverklaring onvoldoende was, omdat er enkel een opgave van bewijsmiddelen was gegeven zonder verdere toelichting. De raadsman van de verdachte had in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het Hof had dit verweer gemotiveerd verworpen.

De Hoge Raad oordeelde dat het belang van de verdachte bij het cassatieberoep niet evident was, omdat de schriftuur geen adequate toelichting bevatte over het belang bij vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad benadrukte dat, volgens de wet, een opgave van bewijsmiddelen niet volstaat als de verdachte of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. Aangezien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het tenlastegelegde had bekend, was er geen evident belang bij het cassatieberoep. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

1 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/02320
EC/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 april 2014, nummer 23/003097-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.R. Kellermann, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het middel strekt ten betoge dat wat betreft de motivering van de bewezenverklaring ten onrechte is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 14 april 2012 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur, een ruit en een lockerdeur ter hoogte van het perceel [a-straat 1], toebehorende aan [betrokkene], heeft vernield door voornoemde deur met kracht te openen waardoor voornoemde deur hard openzwaaide waardoor voornoemde deur niet meer elektrisch te openen en te sluiten was en door aldaar een deur met kracht te openen, waardoor voornoemde met kracht tegen voornoemde ruit aan kwam, waardoor een barst in voornoemde ruit ontstond en door met kracht aan de deur van voornoemde locker te draaien en te trekken waardoor voornoemde lockerdeur los kwam van voornoemde locker."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv. Blijkens het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 28 mei 2013 houdt deze opgave in:
"2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2012102240-1 van 16 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
3. Een proces-verbaal met nummer 2012032951-17 van 11 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], inhoudende de bekennende verklaring van verdachte."
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar onder meer verklaard:
"Ik heb gedaan wat mij is ten laste gelegd. De ruit in de deur was kapot. De andere deur heb ik opengesmeten en ook die was kapot. Ook de locker was kapot. Het gaat alleen om de straf die mij is opgelegd."
2.3.2.
Blijkens datzelfde proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"(...) Redenen waarom raadsman uw Hof verzoekt cliënt vrij te spreken van het tenlastegelegde wegens de gegronde aannemelijkheid van het ontbreken van het bestaan van opzet bij cliënt op de aangerichte vernielingen."
2.4.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter bevestigd en heeft, voor zover hier van belang, in zijn arrest het volgende overwogen:
"Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de kwalificatie verbeterd leest, zodat deze komt te luiden 'opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen' en in aanvulling op het vonnis het navolgende overweegt.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft de deur van een locker zodanig verdraaid dat deze lockerdeur los kwam van de locker. Voorts heeft de verdachte een automatische deur dermate hard geopend dat het mechanisme van deze deur hierdoor kapot is gegaan. Ten slotte heeft de verdachte een deur zo hard opengesmeten dat daardoor een ruit is gebarsten. Door deze handelingen met een dergelijke mate van kracht te verrichten, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bewuste goederen ernstig beschadigd zouden raken. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield. Dat de verdachte deze vernielingen heeft aangericht tijdens een woede-uitbarsting, zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, doet hier niet aan af."
2.5.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.6.
De Politierechter heeft in zijn vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van art. 359, derde lid, Sv. Hetgeen de raadsman van de verdachte bij de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat hij vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis van de Politierechter niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde.
2.7.
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven kan worden afgeleid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het hem tenlastegelegde kennelijk heeft bekend en dat het Hof het door de raadsman tot vrijspraak strekkende verweer gemotiveerd heeft verworpen. Gelet hierop is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het (rechtens te respecteren) belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof met het oog op het alsnog weergeven van de inhoud van de desbetreffende, hiervoor onder 2.2.2 genoemde processen-verbaal waarvan de korte inhoud hem ter terechtzitting in eerste aanleg is voorgehouden.
2.8.
Gelet hierop zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 december 2015.