Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
1 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2015 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van goederen. Het Hof had de bewezenverklaring van de Politierechter bevestigd, maar de verdachte stelde dat de motivering van de bewezenverklaring onvoldoende was, omdat er enkel een opgave van bewijsmiddelen was gegeven zonder verdere toelichting. De raadsman van de verdachte had in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het Hof had dit verweer gemotiveerd verworpen.
De Hoge Raad oordeelde dat het belang van de verdachte bij het cassatieberoep niet evident was, omdat de schriftuur geen adequate toelichting bevatte over het belang bij vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad benadrukte dat, volgens de wet, een opgave van bewijsmiddelen niet volstaat als de verdachte of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. Aangezien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het tenlastegelegde had bekend, was er geen evident belang bij het cassatieberoep. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk.