Uitspraak
zetelende te Den Haag,
(rechtsopvolgster van [B] B.V.)
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
27 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een onteigeningsgeschil tussen de Provincie Zuid-Holland en de rechtsopvolgster van een bedrijf. De Provincie heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin de hoogte van de schadeloosstelling werd vastgesteld. De Hoge Raad behandelt de vraag of het hof de door de rechtbank benoemde deskundigen had moeten oproepen voor de pleitzitting, zoals voorgeschreven in artikel 54t van de Onteigeningswet. De Provincie stelt dat het hof heeft verzuimd om de deskundigen te horen, wat volgens hen de uitkomst van de zaak heeft beïnvloed.
De Hoge Raad oordeelt dat artikel 54t van de Onteigeningswet ook van toepassing is in het geding na cassatie en verwijzing. Dit betekent dat de deskundigen opgeroepen moeten worden, tenzij de verwijzingsrechter zich voldoende voorgelicht acht. In dit geval heeft het hof geen nieuwe deskundigen benoemd en de door de rechtbank benoemde deskundigen niet opgeroepen. De Hoge Raad concludeert dat het hof de vrijheid had om de zaak af te doen op basis van het schriftelijk advies van de deskundigen, zonder hen ter zitting te horen. De klachten van de Provincie worden verworpen, en de Hoge Raad beslist dat de Provincie in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld.