ECLI:NL:HR:2015:3415

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
14/04435
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening en de toepassing van artikel 54t van de Onteigeningswet in cassatie na verwijzing

In deze zaak gaat het om een onteigeningskwestie waarbij de Provincie Zuid-Holland in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de hoogte van de schadeloosstelling na verwijzing. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten en stelt dat artikel 54t van de Onteigeningswet van toepassing is in het geding na verwijzing. Dit artikel vereist dat deskundigen, die door de rechtbank zijn benoemd, worden opgeroepen om aanwezig te zijn bij de pleitzitting, tenzij de verwijzingsrechter zelf andere deskundigen benoemt of voldoende voorgelicht is door het reeds uitgebrachte advies.

De Provincie heeft in cassatie geklaagd dat het hof heeft verzuimd de deskundigen op te roepen, wat volgens haar in strijd is met de wet. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de vrijheid had om de zaak af te doen op basis van het schriftelijk advies van de deskundigen zonder hen ter zitting te horen, omdat de Provincie geen bezwaar heeft gemaakt tegen het niet oproepen van de deskundigen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de Provincie en oordeelt dat de klachten niet leiden tot cassatie, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de Provincie in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, met een specificatie van de kosten aan de zijde van Bouwfonds. Het arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

27 november 2015
Eerste Kamer
14/04435
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelende te Den Haag,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
BOUWFONDS ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Hoevelaken,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.F. de Groot.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Provincie en Bouwfonds.

1.Het geding

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak nr. 11/02125, ECLI:NL:HR:2012:BW5617 van de Hoge Raad van 28 september 2012;
b. het arrest in de zaak 200.129.457/01 van het gerechtshof Den Haag van 24 juni 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het tweede geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de Provincie beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bouwfonds heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Provincie mede door mr. R.L. de Graaff.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman strekt tot verwerping.
De advocaat van de Provincie heeft bij brief van 28 augustus 2015 op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het gaat in deze onteigeningszaak na verwijzing nog om het bepalen van de hoogte van de schadeloosstelling.
3.2
Het hof is bij de bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling afgeweken van het advies van de door de rechtbank benoemde deskundigen. Volgens klacht A van het hiertegen gerichte middel kan het arrest van het hof geen standhouden omdat het hof heeft verzuimd de door de rechtbank benoemde deskundigen op te roepen om bij de pleitzitting aanwezig te zijn. Ingevolge art. 424 Rv en art. 54t Ow in verbinding met 37 lid 1 Ow had het hof dit wel behoren te doen. Dit klemt temeer omdat het hof bij zijn vaststelling van de werkelijke waarde van het onteigende, aanmerkelijk is afgeweken van het (uitvoerige) advies van deskundigen, aldus nog steeds de klacht.
3.3.1
Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld. Mede gelet op de centrale positie die in het stelsel van de Onteigeningswet bij het bepalen van de hoogte van de schadeloosstelling toekomt aan het deskundigenadvies, dient te worden geoordeeld dat art. 54t Ow ook van toepassing is op het geding na cassatie en verwijzing. Dit brengt mee dat de door de rechtbank benoemde deskundigen overeenkomstig art. 37 lid 1 Ow dienen te worden opgeroepen om aanwezig te zijn bij het pleidooi in het geding na verwijzing, als de verwijzingsrechter ten minste geen aanleiding heeft gezien zelf andere deskundigen te benoemen. De deskundigen kunnen dan desgevraagd een (nadere) mondelinge toelichting op het uitgebrachte advies verstrekken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de mondelinge interactie met de deskundigen ter zitting van wezenlijke invloed kan zijn op de oordeelsvorming van de rechter.
3.3.2
Op het voorgaande kan een uitzondering worden aanvaard als de verwijzingsrechter, die de behandeling van het geding voortzet met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad (art. 424 Rv), zich voldoende voorgelicht acht door het reeds uitgebrachte advies - mede gelet op hetgeen nog aan geschilpunten resteert - en geen van beide partijen voorafgaand aan, of tijdens de pleitzitting gemotiveerd verzoekt de deskundigen alsnog op te roepen om een nadere toelichting te geven op hun advies. Om een vlotte behandeling van de zaak te bevorderen kan de verwijzingsrechter dienaangaande voor de pleitzitting contact opnemen met de raadslieden van beide partijen.
3.4.1
In het onderhavige geval hebben beide partijen na verwijzing een memorie genomen. Vervolgens hebben zij de zaak door hun raadslieden doen bepleiten. Het hof heeft niet opnieuw deskundigen benoemd. Evenmin zijn door het hof de door de rechtbank benoemde deskundigen opgeroepen om ter zitting aanwezig te zijn.
3.4.2
Uit het arrest van het hof of uit het proces-verbaal van de pleitzitting blijkt niet, en ook de klacht voert niet aan, dat de advocaat van de Provincie bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat de deskundigen niet zijn opgeroepen voor de terechtzitting. Evenmin voert de klacht aan dat het hof ten onrechte feiten of omstandigheden aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd die niet in het advies van deskundigen zijn besproken en beoordeeld. Blijkens de klachten B en C richt het bezwaar van de Provincie zich in cassatie veeleer tegen de omstandigheid dat het hof bepaalde, in het advies genoemde, omstandigheden die voor de vaststelling van de schadeloosstelling van belang zijn, anders heeft gewaardeerd dan de deskundigen.
3.4.3
Onder deze omstandigheden had het hof de vrijheid om de zaak af te doen op de voet van het schriftelijk advies van de door de rechtbank benoemde deskundigen, zonder de deskundigen ter terechtzitting te horen. Voorts heeft het hof weliswaar over essentiële stellingen uit het partijdebat anders geoordeeld dan de deskundigen, maar het heeft uitvoerig gemotiveerd waarom het tot een afwijkend oordeel kwam. Klacht A van het middel faalt.
3.5
De onder B en C aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Provincie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Bouwfonds begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en V. van den Brink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 november 2015.