In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van V.O.F. [X] tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. Het cassatieberoep was ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 19 februari 2015, nr. LEE 14/1914 V, die betrekking had op een beschikking van 6 december 2012, gegeven op basis van artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.