ECLI:NL:HR:2015:3396

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
15/03112
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep en onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest was eerder gewezen op 17 maart 2015 en betrof een geschil over onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. De eiser heeft het cassatieberoep ingesteld, maar de verweerder is niet verschenen in de procedure.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van de eiser geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die heeft gesteld dat de eiser klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten van de eiser niet zodanig dat zij tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

In de beslissing heeft de Hoge Raad ook bepaald dat de eiser in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, welke kosten aan de zijde van de verweerder zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

Uitspraak

27 november 2015
Eerste Kamer
15/03112
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/13/537203/HA ZA 13-257 van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2013;
b. het arrest in de zaak 200.141.973/01 van het gerechtshof Amsterdam van 17 maart 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en V. van den Brink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 november 2015.