Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
27 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest was eerder gewezen op 17 maart 2015 en betrof een geschil over onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. De eiser heeft het cassatieberoep ingesteld, maar de verweerder is niet verschenen in de procedure.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van de eiser geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die heeft gesteld dat de eiser klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten van de eiser niet zodanig dat zij tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ook bepaald dat de eiser in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, welke kosten aan de zijde van de verweerder zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.