Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
24 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de toewijzing van een vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Het Hof had geoordeeld dat de schade in verband met de 'nieuwe laminaatvloer' tot een bedrag van € 600,- voldoende aannemelijk was, terwijl de benadeelde partij voor het restant van de vordering zich tot de burgerlijke rechter moest wenden. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof feitelijk en niet onbegrijpelijk was. De vordering van de benadeelde partij was toegewezen tot een bedrag van € 3.775,-, en de benadeelde partij was voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof en oordeelde dat de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot het bedrag van € 3.775,- geen nadere motivering behoefde. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft.