Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
20 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de bewindvoerder van een rechthebbende die als gevolg van een verkeersongeval ernstig letsel had opgelopen. De bewindvoerder verzocht de kantonrechter om machtiging te verlenen voor de oprichting van een besloten vennootschap (B.V.) waarin het vermogen van de rechthebbende, bestaande uit een letselschade-uitkering van ongeveer € 300.000, zou worden ondergebracht. De kantonrechter wees dit verzoek af, omdat het onwenselijk zou zijn dat het vermogen aan zijn toezicht zou worden onttrokken.
Het gerechtshof bevestigde het oordeel van de kantonrechter, waarbij het hof oordeelde dat de onttrekking van de letselschade-uitkering aan het vermogen van de rechthebbende en de overheveling daarvan naar de B.V. moet worden aangemerkt als een daad van beschikking die onder toezicht van de kantonrechter valt. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de verlening van de machtiging inderdaad zou leiden tot een onttrekking van het vermogen aan het toezicht van de kantonrechter. De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder, als bestuurder van de B.V., niet onderworpen kan worden aan het toezicht van de kantonrechter, wat betekent dat de rechthebbende niet voldoende bescherming zou hebben.
De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de eerdere uitspraken van de kantonrechter en het hof. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van de kantonrechter in het toezicht op het vermogen van rechthebbenden onder bewind en de risico's die verbonden zijn aan het overhevelen van dat vermogen naar een B.V. zonder adequate waarborgen.