Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
17 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2015 uitspraak gedaan over een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1985. Het beroep was gericht tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 februari 2014, met nummer 23/001148-12. De verdachte werd vertegenwoordigd door mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, die een schriftuur indiende die aan het arrest was gehecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz en werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en sluit de mogelijkheid van verdere rechtsgang in deze zaak af.