ECLI:NL:HR:2015:3313

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
13/05012
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing over wettelijke rente en vermindering van gevangenisstraf in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij was toegewezen. Het Hof had beslist dat de vordering van de benadeelde partij vermeerderd diende te worden met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had beslist dat de wettelijke rente vergoed moest worden, aangezien het vonnis van de rechtbank geen toewijzing van de wettelijke rente inhield en de benadeelde partij zich niet opnieuw had gevoegd in hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van het Hof niet in stand kon blijven.

Daarnaast werd er in de cassatiefase geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, omdat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit resulteerde in een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden naar zeven maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het ging om de beslissing over de wettelijke rente en de duur van de gevangenisstraf. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

17 november 2015
Strafkamer
nr. S 13/05012
AGE/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2013, nummer 20/004248-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij en voor zover het de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering van die opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente.
3.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Vonnis waarvan beroep
(...) Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geen beslissing gegeven met betrekking tot (...) de wettelijke rente bij de vordering van de benadeelde partij.
(...)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.522,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.272,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
(...)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder 1 meer subsidiair
bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof acht de gevorderde materiële schade geheel toewijsbaar. Voorts is het hof van oordeel dat de gevorderde immateriële schade, naar maatstaven van billijkheid, gelet op de bovenomschreven ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, ook geheel toewijsbaar is. Verdachte is tot vergoeding van voornoemde materiële en immateriële schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.272,00 (duizend tweehonderdtweeënzeventig euro) bestaande uit EUR 272,00 (tweehonderdtweeënzeventig euro) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening."
3.3.
Het Hof heeft beslist dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover toegewezen, vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf de in het arrest genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening. Nu het vonnis van de Rechtbank niet een toewijzing inhoudt van de door de benadeelde partij in eerste aanleg gevorderde vergoeding van de wettelijke rente, en het Hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij zich niet opnieuw heeft gevoegd in hoger beroep, heeft het Hof ten onrechte beslist dat die rente vergoed moet worden (vgl. HR 10 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001: ZD1865, NJ 2001/604). Het middel klaagt daarover terecht. Het bestreden arrest kan in zoverre niet in stand blijven.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de gevangenisstraf in die zin dat deze zeven maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 november 2015.