ECLI:NL:HR:2015:3305

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14/04752
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de nietigheid van ontslag en berusting in ontslag binnen de termijn van het BBA

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen DAKTEAM DAKBEHEER B.V. Het geschil betreft de nietigheid van een ontslag dat door [eiser] was ingeroepen binnen de termijn van artikel 9 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam en een arrest van het gerechtshof Den Haag. De advocaat van [eiser] was mr. J.H.M. van Swaaij, terwijl DAKTEAM DAKBEHEER B.V. aanvankelijk werd bijgestaan door mr. K. Aantjes.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door [eiser] in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van DAKTEAM DAKBEHEER B.V. zijn begroot op € 838,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

13 november 2015
Eerste Kamer
14/04752
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
DAKTEAM DAKBEHEER B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Dakbeheer.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in kort geding in de zaak 2871093 VV EXPL 14-34 van de kantonrechter te Rotterdam van 18 april 2014;
b. het arrest in de zaak 200.149.265/01 van het gerechtshof Den Haag van 22 juli 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Dakbeheer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Nadien heeft haar advocaat zich onttrokken en is niemand voor Dakbeheer in cassatie verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generala G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Dakbeheer begroot op € 838,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadshere A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 november 2015.