Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoeker, die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een verzoek had ingediend. Het geding in feitelijke instanties begon met een vonnis van de rechtbank Rotterdam op 13 mei 2015, gevolgd door een arrest van het gerechtshof Den Haag op 7 juli 2015. Verzoeker stelde beroep in cassatie in tegen het arrest van het hof, dat aan de Hoge Raad was gehecht. De Advocaat-Generaal L. Timmerman concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De advocaat van verzoeker heeft op deze conclusie gereageerd in een brief van 29 september 2015.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten, gezien artikel 81 lid 1 RO, geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van verzoeker verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.