In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2015 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente voor het jaar 2008. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend, aangezien het beroepschrift pas op 28 augustus 2015 ter griffie van de Hoge Raad is ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 26 augustus 2015 eindigde. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn is overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad niet ingaat op de inhoudelijke bezwaren van de belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de strikte termijnen die gelden voor het indienen van beroepschriften in cassatie.