Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 31 oktober 2014 werd gewezen in de strafzaak met nummer 21/003687-14. De verdachte, geboren in 1980, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. E.D. van Elst, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit houdt in dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde gronden niet relevant zijn voor de rechtsontwikkeling of de eenheid van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 10 november 2015. Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan. De uitspraak vond plaats in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche tijdens een openbare terechtzitting.