ECLI:NL:HR:2015:3260

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
14/01139
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en teruggave van inbeslaggenomen goederen in het kader van een rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende de teruggave van inbeslaggenomen goederen die in het kader van een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten zijn gelegd. De klaagster, geboren in 1979, heeft een beroep ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014, waarin haar verzoek tot teruggave van de goederen ongegrond is verklaard. De inbeslagname was het gevolg van een Duitse rechterlijke uitspraak waarbij de voormalige echtgenoot van de klaagster was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Duitse autoriteiten hebben verzocht om rechtshulp om deze uitspraak ten uitvoer te leggen.

De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de Rechtbank Overijssel onherroepelijk is geworden, omdat er geen cassatieberoep tegen deze uitspraak is ingesteld. Hierdoor kon de tenuitvoerlegging van de Duitse ontnemingsvordering aanvangen. De Hoge Raad stelt vast dat het verhaal op de inbeslaggenomen voorwerpen dient te geschieden op de wijze zoals voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit houdt in dat derden die menen recht te hebben op de inbeslaggenomen goederen zich tot de burgerlijke rechter moeten wenden.

De Hoge Raad concludeert dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank, omdat zij zich nu tot de burgerlijke rechter moet wenden. Daarom verklaart de Hoge Raad de klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep. Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2015.

Uitspraak

10 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/01139 B
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014, nummer RK 13/962, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014 waarbij een klaagschrift van de klaagster strekkende tot teruggave aan haar van een aantal - in het kader van een rechtshulpverzoek van de Bondsrepubliek Duitsland - conservatoir inbeslaggenomen goederen ongegrond is verklaard.
2.2.
Het betreft hier goederen waarop naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten door het Openbaar Ministerie conservatoir beslag is gelegd. De Duitse autoriteiten hebben een rechtshulpverzoek gedaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een in Duitsland gewezen rechterlijke beslissing waarbij - kort gezegd - de voormalige echtgenoot van de klaagster, [betrokkene], is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Duitse Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze goederen mede aan de klaagster toebehoren. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 januari 2014 waarin de tenuitvoerlegging van deze Duitse rechterlijke beslissing toelaatbaar is verklaard.
2.3.
Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat tegen deze uitspraak van de Rechtbank geen cassatieberoep is ingesteld. Daarmee is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de Duitse uitspraak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van [betrokkene] onherroepelijk geworden en kon op dat moment worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Duitse ontnemingsvordering.
2.4.
Het verhaal op de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt op grond van art. 574, eerste lid, Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts houdt het derde lid van dit wetsartikel in dat ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Dit betekent dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014 waarin haar beklag ongegrond is verklaard. De klaagster zal zich op grond van art. 574, derde lid, Sv ten aanzien van de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
2.5.
De klaagster dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2015.