Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende de teruggave van inbeslaggenomen goederen die in het kader van een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten zijn gelegd. De klaagster, geboren in 1979, heeft een beroep ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014, waarin haar verzoek tot teruggave van de goederen ongegrond is verklaard. De inbeslagname was het gevolg van een Duitse rechterlijke uitspraak waarbij de voormalige echtgenoot van de klaagster was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Duitse autoriteiten hebben verzocht om rechtshulp om deze uitspraak ten uitvoer te leggen.
De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de Rechtbank Overijssel onherroepelijk is geworden, omdat er geen cassatieberoep tegen deze uitspraak is ingesteld. Hierdoor kon de tenuitvoerlegging van de Duitse ontnemingsvordering aanvangen. De Hoge Raad stelt vast dat het verhaal op de inbeslaggenomen voorwerpen dient te geschieden op de wijze zoals voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit houdt in dat derden die menen recht te hebben op de inbeslaggenomen goederen zich tot de burgerlijke rechter moeten wenden.
De Hoge Raad concludeert dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank, omdat zij zich nu tot de burgerlijke rechter moet wenden. Daarom verklaart de Hoge Raad de klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep. Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2015.