Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
17 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van witwassen, waarbij een contant geldbedrag van € 40.850,- was aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok achter zijn woonwagen. De verdachte had verklaard dat het geld hem door een ander was toevertrouwd, maar het Hof oordeelde dat deze verklaring niet aannemelijk was. De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof op basis van de feiten en omstandigheden terecht had geoordeeld dat het geld uit enig misdrijf afkomstig moest zijn. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de verdachte, omdat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De bewijsvoering was voldoende om te concluderen dat de herkomst van het geld niet kon worden verklaard door de verdachte, die bovendien een laag inkomen had. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in witwaszaken en de mogelijkheid om aan te nemen dat contant geld uit een misdrijf afkomstig is, zelfs zonder direct bewijs van een specifiek misdrijf.