ECLI:NL:HR:2015:325

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
13/05935
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Falende bewijsklacht in cassatie over herkomst van contant geldbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van witwassen, waarbij een contant geldbedrag van € 40.850,- was aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok achter zijn woonwagen. De verdachte had verklaard dat het geld hem door een ander was toevertrouwd, maar het Hof oordeelde dat deze verklaring niet aannemelijk was. De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof op basis van de feiten en omstandigheden terecht had geoordeeld dat het geld uit enig misdrijf afkomstig moest zijn. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de verdachte, omdat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De bewijsvoering was voldoende om te concluderen dat de herkomst van het geld niet kon worden verklaard door de verdachte, die bovendien een laag inkomen had. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in witwaszaken en de mogelijkheid om aan te nemen dat contant geld uit een misdrijf afkomstig is, zelfs zonder direct bewijs van een specifiek misdrijf.

Uitspraak

17 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/05935
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2013, nummer 21/005082-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering van het Hof niet kan volgen dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag van € 40.850,- uit enig misdrijf afkomstig was.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 april 2011 te Utrecht, een voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 40.850,00, voorhanden had, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met bijlagen, onder nummer 20110822301, opgemaakt op 30 november 2011 door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, ter standplaats Soest, akte van beëdiging nr. 6009505/1, als financieel rechercheur werkzaam bij het Bureau Financieel Economische Opsporing van de politie Utrecht.
1. Het hiervoor genoemde in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (op pagina's 5 en 9) voor zover inhoudende het relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op woensdag 13 april 2011 werd binnengetreden in de percelen [a-straat] 2 tot en met 8 te Utrecht. Tijdens de doorzoeking van de woonwagen gelegen aan de [a-straat] 2 te Utrecht werd een contant geldbedrag van € 40.850,= aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok gelegen direct achter de woonwagen.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0910 2011082230-30 (als bijlage op pagina 46) opgemaakt op 14 april 2011 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte -zakelijk weergegeven-:
Ik woon op de [a-straat] 2 te Utrecht. Ik heb een duivenhok buiten staan. Deze is alleen van mij. Deze staat achter de wagen.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2011082230 (pagina 12) van het proces-verbaal, opgemaakt op 30 mei 2011 door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, ter standplaats Soest, akte van beëdiging nr. 6009505/1, als financieel rechercheur werkzaam bij het Bureau Financieel Economische Opsporing van de politie Utrecht voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
In het onderzoek contra [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], werd door de belastingdienst informatie uitgeleverd van [verdachte] en zijn partner [betrokkene 1]. Uit de uitgeleverde informatie van de belastingdienst blijken de volgende inkomsten:
[verdachte]
[betrokkene 1]
Totaal
2006
€ 12.000,-
€ 16.423,-
€ 28.423,-
2007
€ 0,-
€ 19.327,-
€ 19.327,-
2008
€ 4.275,-
€ 17.197,-
€ 21.472,-
2009
€ 7.195,-
€ 13.238,-
€ 20.433,-
2010
€ 9.325,-
€ 9.325,-
€ 18.650,-
€ 32.795,-
€ 75.510,-
€ 108.305,-
Bovenstaande legale inkomsten betreffen uitkeringen van de gemeente Utrecht.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt tevens dat het vermogen van [verdachte] ultimo 2010 € 317,- bedraagt.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 26 augustus 2013, voor zover hier van belang:
Ik werk niet omdat ik niet tegen leidinggevenden kan. Toen ik 17 jaar was heb ik een jaartje gewerkt als huizensloper."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Op 13 april 2011 is er nadat er informatie was binnengekomen bij de politie Utrecht, door de politie binnengetreden in [a-straat] 2 te Utrecht, het adres waar verdachte stond ingeschreven. Tijdens deze doorzoeking werd onder andere een geldbedrag van € 40.850,= in een plastic tas aangetroffen. De plastic tas was verstopt in het duivenhok direct achter de woonwagen. Verdachte heeft aanvankelijk niet willen verklaren over de herkomst van dit geld. Pas nadat [betrokkene 2] had aangegeven dat het geld van hem zou zijn en om teruggave heeft verzocht, heeft verdachte een verklaring hierover afgelegd. Gelet hierop maar in het bijzonder ook op de hoeveelheid geld en hoe en waar het geld is aangetroffen, acht het hof de verklaring van verdachte niet aannemelijk."
2.3.
Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM0787, NJ 2010/456).
2.4.
Blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de bewezenverklaring vermelde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof onder meer heeft vastgesteld (i) dat het gaat om een contant geldbedrag van € 40.850,-, (ii) dat dit geldbedrag is aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok direct achter de door de verdachte bewoonde woonwagen, alsmede (iii) dat de verdachte blijkens informatie van de belastingdienst samen met zijn partner als inkomsten slechts beschikte over een uitkering die gemiddeld over de voorgaande vijf jaar minder dan € 22.000,- per jaar bedroeg, en (iv) dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat [betrokkene 2] dat geldbedrag aan hem in bewaring had gegeven, niet aannemelijk is.
2.5
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg, V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 februari 2015.