ECLI:NL:HR:2015:3249

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
14/02961
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid wijziging tenlastelegging na strafbeschikking in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1982, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Politierechter, waarin een strafbeschikking was opgelegd voor diefstal in vereniging. De verdachte werd bijgestaan door de advocaten mr. G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep.

De kern van de zaak betrof de toelaatbaarheid van een wijziging van de tenlastelegging na de uitvaardiging van een strafbeschikking. Het Hof had geoordeeld dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging door de Officier van Justitie toelaatbaar was, en dat de grenzen van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht niet waren overschreden. De verdediging stelde dat een wijziging in een zaak met een strafbeschikking beperkt moest blijven tot ondergeschikte of redactionele wijzigingen, maar dit werd door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de wet geen dergelijke beperking oplegt, mits de wijziging binnen de grenzen van artikel 68 Sr blijft.

De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de beslissing van het Hof en de eerdere uitspraak van de Politierechter. Het arrest is gepubliceerd in de rechtspraak en biedt belangrijke inzichten in de mogelijkheden voor wijziging van de tenlastelegging in strafzaken na een strafbeschikking.

Uitspraak

10 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/02961
IF/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 juni 2014, nummer 22/003562-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel komt onder meer op tegen het oordeel van het Hof dat de door de Politierechter toegewezen vordering van de Officier van Justitie tot wijziging van de tenlastelegging toelaatbaar is.
2.2.1.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevinden zich:
(i) een strafbeschikking van 5 maart 2012, onder meer inhoudende:
"De officier van justitie heeft vastgesteld dat u, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1982, zich schuldig heeft gemaakt aan het/de navolgende misdrijf(-ven)/ overtreding(en), te weten:
Omschrijving strafbaar feit Diefstal in vereniging
Wetsartikel(en) Wetboek van Strafrecht, art. 310
Wetboek van Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 4
Gemeente Westland
Plaats Wateringen
Locatie 's-Gravenzandseweg
Datum 09-01-2012
Aan u wordt/worden de hierna genoemde sanctie(s) opgelegd:
Opgelegde sanctie(s) een geldboete van € 420,00
Uitgevaardigd door de officier van justitie te 's-Gravenhage
Parketnummer 0904291312."
(ii) een oproeping van de verdachte, na door hem gedaan verzet tegen de strafbeschikking, om te verschijnen op 7 december 2012 ter terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag, inhoudende dat aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 9 januari 2012 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een krimpkous en/of een slijpschijf, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Hornbach (filiaal Wateringen), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)."
(iii) een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, gedaan door de Officier van Justitie ter terechtzitting van de Politierechter van 14 augustus 2013, inhoudende dat aan de tenlastelegging wordt toegevoegd:
"en/of
hij in of omstreeks 9 januari 2012 te Wateringen, Gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van) winkelbedrijf Hornbach heeft bewogen tot afgifte van een slijpschijf (tegen betaling van het bedrag van een goedkopere slijpschijf), in elk geval enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die slijpschijf uit de bijbehorende verpakking gehaald en (vervolgens) in de verpakking van een goedkopere slijpschijf gedaan, waardoor (een medewerker van) winkelbedrijf Hornbach werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
(iv) een aantekening mondeling vonnis van 14 augustus 2013 van de Politierechter, inhoudende dat de strafbeschikking is vernietigd, dat het tenlastegelegde is bewezenverklaard en gekwalificeerd als "diefstal door twee of meer verenigde personen en medeplegen van oplichting" en dat de verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis.
2.2.2.
Het Hof heeft met betrekking tot de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg onder meer het volgende overwogen:
"De stelling van de raadsvrouw dat het in het algemeen niet is toegestaan om na intrekking van een strafbeschikking een vordering wijziging tenlastelegging in te dienen vindt geen steun in het recht. De vereisten voor de behandeling van de zaak na verzet zijn neergelegd in artikel 257f, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof kon de vordering wijziging tenlastelegging worden toegestaan door de politierechter nu de grenzen van art. 68 van het Wetboek van Strafrecht niet zijn overschreden. Het late stadium waarin de wijziging tenlastelegging is gevorderd en het feit dat in eerste instantie andere informatie is verstrekt over de aanwezigheid van de camerabeelden doet aan dit oordeel niet af. Naar het oordeel van het Hof is er geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel of is doelbewust of met grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte te kort gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling."
2.3.1.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 257e, achtste lid, Sv:
"De strafbeschikking kan schriftelijk worden ingetrokken of gewijzigd door een officier van justitie die bevoegd is om een daartegen gedaan verzet ter kennis van de rechtbank of de kantonrechter te brengen. Een wijziging waardoor de feitsomschrijving niet langer hetzelfde feit, in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, zou inhouden, is niet toegestaan. (...)"
- art. 257f, derde lid, Sv:
"De behandeling der zaak vindt plaats overeenkomstig de zesde, zevende of achtste titel van het Tweede Boek. De omschrijving van de gedraging in de oproeping wordt daarbij als tenlastelegging aangemerkt. Deze is gelijk aan de korte omschrijving van de gedraging in de strafbeschikking of betreft een opgave van hetzelfde feit die aan de eisen van artikel 261, eerste en tweede lid, beantwoordt. In afwijking in zoverre van
artikel 349, eerste lid, kan de nietigheid van de oproeping worden uitgesproken."
- art. 313 Sv:
"1. Indien buiten het geval van het voorgaande artikel de officier van justitie oordeelt dat de telastlegging behoort te worden gewijzigd, legt hij den inhoud van de door hem noodzakelijk geachte wijzigingen schriftelijk aan de rechtbank over met vordering dat die wijzigingen zullen worden toegelaten.
2. Indien de rechtbank de vordering toewijst, doet zij den inhoud van de aangebrachte wijzigingen in het proces-verbaal ter terechtzitting opnemen. In geen geval worden wijzigingen toegelaten, als een gevolg waarvan de telastlegging niet langer hetzelfde feit, in den zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht zou inhouden."
- art. 68 Sr:
"1. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onherroepelijk is beslist.
2. Is het gewijsde afkomstig van een andere rechter, dan heeft tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval van:
1°. vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;
2°. veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf.
3. Niemand kan worden vervolgd wegens een feit dat te zijnen aanzien in een vreemde staat onherroepelijk is afgedaan door de voldoening aan een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit gesteld ter voorkoming van strafvervolging."
2.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 7 juli 2006, Stb. 330 (Wet OM-afdoening), houdt onder meer in:
"Artikel 257f
(...)
De belangrijkste afwijking die de in artikel 257f Sv geregelde verzetprocedure bevat ten opzichte van die, geregeld in de artikelen 399 e.v. Sv, betreft de grondslag van het geding. In artikel 257f, derde lid, Sv is aangegeven dat de omschrijving van de gedraging ter zake waarvan de strafbeschikking is gegeven, als tenlastelegging wordt aangemerkt. Deze omschrijving is gelijk aan de korte omschrijving van de gedraging in de strafbeschikking, of betreft een opgave van hetzelfde feit die aan de eisen van artikel 261, eerste en tweede lid, beantwoordt. Indien de korte omschrijving is overgenomen dient de officier van justitie, zo volgt uit artikel 314a Sv, aangepast als voorgesteld, de feitsomschrijving ter terechtzitting nog 'om te bouwen' tot een volledige, klassieke tenlastelegging. Ook in dat opzicht verandert er derhalve niet veel, behoudens dat de officier van justitie thans verplicht is om in de gevallen waarin de verdachte een transactieaanbod weigert, reeds in de dagvaarding een volledige tenlastelegging op te nemen.
In het advies van het OM wordt terecht vastgesteld dat de strafbeschikking een omschrijving zal moeten geven van de gedraging terzake waarvan de strafbeschikking is gegeven. Het OM veronderstelt evenwel dat deze omschrijving op grond van het voorgestelde artikel 257f, derde lid, Sv bij de behandeling van het verzet als tenlastelegging wordt aangemerkt, en daarom bij het opstellen van de beschikking het feit in veel meer detail zal moeten worden uitgewerkt dan thans bij het aanbieden van een transactie het geval is. Dat nu is niet het geval. Niet de omschrijving van de gedraging in de strafbeschikking, maar de omschrijving van de gedraging in de oproeping wordt blijkens dit artikellid als tenlastelegging aangemerkt. Deze omschrijving in de oproeping kan gelijk zijn aan de korte omschrijving van de gedraging in de strafbeschikking, maar kan ook een opgave van hetzelfde feit betreffen die aan de eisen van artikel 261, eerste en tweede lid, Sv beantwoordt. Daarmee wordt aan het OM een grote flexibiliteit geboden bij het opstellen van de uiteindelijke tenlastelegging. De voorgestelde procedure laat een werkwijze toe, vergelijkbaar met die welke thans bij de oproeping voor de kantonrechter wordt gevolgd. In de oproeping wordt een 'korte aanduiding van het feit' opgenomen
(artikel 386, eerste lid, Sv); de 'aanvulling of verbetering' kan later worden opgesteld.
Verderop in het advies merkt het OM op, dat niet goed duidelijk is welke mogelijkheden de wet het OM biedt om nog af te wijken van de oorspronkelijke omschrijving van het feit in de strafbeschikking. Dit probleem doet zich naar de opvatting van het OM zowel voor in de verzetsprocedure als wanneer het OM alsnog moet dagvaarden omdat de in de beschikking genoemde straf, maatregel of aanwijzing niet is voltrokken, bijvoorbeeld omdat de verdachte de opgelegde taakstraf niet (volledig) heeft uitgevoerd. Weliswaar biedt het voorgestelde artikel 257e, achtste lid, Sv het OM de bevoegdheid de beschikking te wijzigen, maar het wetsvoorstel maakt, zo meent het OM, niet duidelijk in hoeverre dan nog de ruimte bestaat voor een zodanige wijziging dat niet meer sprake is van eenzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr. In het voorgaande is reeds aangegeven dat artikel 257e, achtste lid, Sv op verzoek van het OM, in het nader overleg gedaan, aldus is aangepast dat de mogelijkheid tot wijziging van de strafbeschikking is gebonden aan het feitsbegrip van artikel 68 Sr. Voorts kan worden vastgesteld dat het wetsvoorstel het OM niet beperkt bij het opstellen van tenlasteleggingen en uitbrengen van dagvaardingen. Indien verzet is ingesteld, brengt het OM dit ter kennis van de rechter, behoudens in het geval hij de strafbeschikking intrekt (artikel 257f, eerste lid, Sv). Ter zake van dit feit heeft de officier van justitie de mogelijkheid om de tenlastelegging ofwel in de oproeping ofwel ter terechtzitting volledig naar eigen inzicht in te richten (vgl. artikel 257f, derde lid, Sv en artikel 314a Sv)."
(Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 74-75).
2.4.
Het onder 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof geeft - gelet op de hiervoor weergegeven wettelijke bepalingen en wetsgeschiedenis - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat een op de voet van art. 257f, derde lid, in verbinding met art. 313 Sv voorgestelde wijziging van de tenlastelegging in een zaak waarin aanvankelijk een strafbeschikking is uitgevaardigd beperkt dient te blijven tot wijzigingen van ondergeschikte dan wel redactionele aard, vindt geen steun in het recht, nu ook in dat verband immers bepalend is of de grenzen van art. 68 Sr in acht zijn genomen.
2.5.
In zoverre faalt het middel.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2015.