Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
6 november 2015.
Hoge Raad
Op 6 november 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/02572. Het geding betreft een verzoek tot cassatie dat op 1 juni 2015 door de verzoeker is ingediend. De verzoeker, die in de uitspraak niet bij naam wordt genoemd, heeft zijn verzoekschrift ingediend zonder de vereiste handtekening van een advocaat bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal L. Timmerman heeft in zijn conclusie geadviseerd om de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot cassatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat het verzoekschrift niet voldoet aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel vereist dat een verzoekschrift tot cassatie ondertekend moet zijn door een advocaat die bevoegd is om bij de Hoge Raad op te treden. De Hoge Raad heeft opgemerkt dat het verzuim kan worden hersteld door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar dan wel ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad binnen twee weken na de indiening. De verzoeker heeft echter van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Gelet op het bovenstaande heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep. De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en de uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk en V. van den Brink.