Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 november 2015.
Hoge Raad
In de Zambezi-zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, een ex-gedeputeerde van de Groene Partij UPB, was eerder door het Openbaar Ministerie niet verder vervolgd na een kennisgeving van niet verdere vervolging op 19 februari 2011. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte voor de feiten die onder 8 en 9 waren tenlastegelegd, te weten ambtelijke corruptie. De Hoge Raad bevestigde dat, volgens artikel 282, eerste lid, Sv BES, een verdachte na een kennisgeving van niet verdere vervolging niet opnieuw kan worden vervolgd, tenzij er nieuwe bezwaren zijn. Het Hof had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten waren die de vervolging rechtvaardigden, en de Hoge Raad oordeelde dat deze vaststelling niet onbegrijpelijk was. De conclusie van de Hoge Raad was dat het beroep van het Openbaar Ministerie faalde, en dat de eerdere beslissing van het Hof om de vervolging niet voort te zetten, juist was. De zaak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een vervolging kan worden heropend na een kennisgeving van niet verdere vervolging.