Uitspraak
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
gevestigd te Barendrecht,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
30 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een ontslag op staande voet. De eiser, wonende in Duitsland, had zijn werkgever, Ridderikhoff Brandpreventie & Safety B.V. (thans G4S Fire & Safety B.V.), aangeklaagd na zijn ontslag. Het ontslag was gebaseerd op de weigering van de werknemer om medewerking te verlenen aan een bloedtest, waarbij hij zich beriep op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de belangenafweging tussen de werkgever en de werknemer in het licht van artikel 11 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) meegenomen.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter en het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waaruit blijkt dat de werknemer in eerdere instanties niet in het gelijk was gesteld. De advocaat-generaal P. Vlas had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet leiden tot cassatie, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in ontslagzaken.