Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de betrokkene tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak van het hof dateert van 5 april 2013 en betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat leidt tot de vraag of hij ontvankelijk is in zijn beroep. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft laten indienen. Dit betekent dat het voorschrift van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering niet in acht is genomen. Hierdoor kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft op 27 oktober 2015 het arrest gewezen, waarbij de betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting door de vice-president en de raadsheren, in bijzijn van de waarnemend griffier.