Uitspraak
1.Geding in cassatie
4 december 2007 van het bewijs heeft uitgesloten.
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
27 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het telen en aanwezig hebben van hennep. De kern van de zaak draaide om de vraag of verklaringen van de verdachte, afgelegd tijdens een verhoor door de politie zonder dat zij voorafgaand aan het verhoor de gelegenheid had gekregen om een advocaat te raadplegen, als bewijs mochten worden gebruikt. Dit betreft een schending van het recht op rechtsbijstand zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad bevestigde dat de verklaringen van de verdachte niet voor het bewijs mochten worden gebruikt, omdat dit in strijd was met het Salduz-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof had echter geoordeeld dat de waarneming van de verbalisant over de hennepgeur wel als bewijs kon worden gebruikt, omdat dit niet als een verklaring van de verdachte werd aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld, maar dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 216 uren naar 194 uren, met een vervangende hechtenis van 97 dagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de strafoplegging en verwierp het beroep voor het overige.