Uitspraak
wonende te [plaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. Het cassatieberoep volgde op een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 16 juni 2015 was gewezen, en een vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 april 2015. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken voor het verloop van het geding in feitelijke instanties.
De kern van de zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het inleidend verzoek op basis van artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet (Fw), en de herstelmogelijkheid zoals bedoeld in artikel 287 lid 2 Fw. De Advocaat-Generaal L. Timmerman heeft in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. Volgens de Hoge Raad was er geen noodzaak voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak binnen het civiele recht en het insolventierecht, met name in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).