Uitspraak
wonende te [plaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 18 juni 2015 was gewezen. Het hof had eerder een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2015 bekrachtigd. De Hoge Raad verwijst naar de relevante stukken van het geding in feitelijke instanties, waaronder het vonnis en het arrest van het hof.
De kern van het geschil draait om de toepassing van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b van de Faillissementswet (Fw), dat betrekking heeft op de goede trouw in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Verzoekster heeft in haar cassatieberoep klachten aangevoerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van verzoekster heeft hierop gereageerd.
De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van verzoekster, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.