In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2014, betreffende twee naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan de fiscale eenheid [X1] B.V. en [X2] B.V. zijn opgelegd. De Rechtbank Noord-Nederland had eerder in deze kwestie geoordeeld, met zaaknummers AWB LEE 12/1018 en AWB LEE 12/1019. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij het middel dat door de Staatssecretaris was voorgesteld niet tot cassatie kon leiden. Dit werd onderbouwd met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat er geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft tevens de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig. Daarnaast is er een griffierecht van € 493 geheven van de Staatssecretaris van Financiën.