In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de margeregeling voor gebruikte goederen in het belastingrecht. De belanghebbende, een fiscale eenheid waartoe onder andere de besloten vennootschap [X2] B.V. behoort, had in de jaren 2005 tot en met 2008 caravans gekocht van [G], die deze caravans als 'margewagen' had verkocht zonder omzetbelasting in rekening te brengen. De belanghebbende heeft de caravans vervolgens doorverkocht en daarbij de margeregeling toegepast. Echter, de belastingdienst concludeerde na onderzoek dat [G] de caravans had gekocht van een Duitse leverancier en dat de margeregeling niet van toepassing was omdat de caravans niet eerder waren geleverd door een niet-aftrekgerechtigde persoon. De Inspecteur legde daarop een naheffingsaanslag op aan de belanghebbende.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de belanghebbende ten onrechte de margeregeling had toegepast, omdat er sprake was van fraude door [G]. De belanghebbende had volgens het Hof niet de nodige zorgvuldigheid betracht om te voorkomen dat zij de margeregeling onterecht toepaste. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak, maar de Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de margeregeling alleen van toepassing is als aan bepaalde wettelijke voorwaarden is voldaan, en dat de belanghebbende niet kon afgaan op de facturen van [G] omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden voor de margeregeling. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag.